ECLI:NL:RBZWB:2023:9285

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
C/02/381839 / FA RK 21-451
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Benjaddi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarigen in een complexe echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het hoofdverblijf van twee minderjarige kinderen na een echtscheiding. De man en de vrouw, die beiden advocaten hebben, zijn verwikkeld in een conflict over de zorgregeling en de kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen overeenstemming hebben bereikt over een zorgregeling waarbij de zorg gelijk is verdeeld, maar dat er wantrouwen bestaat tussen de ouders. De rechtbank heeft besloten dat het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige 1] bij de man zal zijn, terwijl [minderjarige 2] bij de vrouw blijft wonen. Dit besluit is genomen in het belang van de kinderen, om de onderlinge strijd tussen de ouders te beperken. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie opnieuw berekend, waarbij de vrouw een bijdrage van € 46 per maand voor [minderjarige 1] en de man een bijdrage van € 125 per maand voor [minderjarige 2] moet betalen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om beide ouders voor de helft te laten bijdragen aan overige kosten afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/381839 / FA RK 21-451
Datum uitspraak: 27 december 2023
beschikking betreffende hoofdverblijf, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en levensonderhoud
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.C.H.M. van Beurden te Waalwijk ,
en
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.M.W.A. Lhoëst-van de Ven te ’s-Hertogenbosch.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 22 januari 2021 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het F9-formulier met bijlage van 15 februari 2021 van mr. Lhoëst - van de Ven;
- het rapport van het Uniform Hulpaanbieder, zorgaanbieder: De Gezinsmanager, van
11 januari 2023;
- het op 6 juni 2023 ontvangen verweerschrift tevens zelfstandig verzoek kinderalimentatie van mr. Lhoëst - van de Ven;
- het F9-formulier van 13 juni 2023 van mr. Lhoëst - van de Ven;
- het F9-formulier van 13 juni 2023 van mr. Van Beurden;
- het F9-formulier van 4 juli 2023 van mr. Van Beurden;
- het op 1 augustus 2023 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek, tevens inhoudende een wijziging van de verzoeken van mr. Van Beurden;
- het op 29 november 2023 ontvangen verweerschrift tegen gewijzigd verzoek van
mr. Lhoëst-van de Ven;
- F9-formulier met bijlagen en een aanvullend voorwaardelijk verzoek van 30 november 2023 van mr. Van Beurden.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 5 december 2023. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen.
Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda (hierna: de raad).
1.3. Na te noemen minderjarigen zijn gelet op hun leeftijd in staat gesteld hun mening kenbaar te maken over het hoofdverblijf en de zorgregeling
.[minderjarige 2] heeft in dat kader een brief aan de rechtbank geschreven. [minderjarige 1] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
- uit hun relatie zijn de volgende kinderen geboren:
1. de al [jongmeerderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2005,
2. de nog [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2008,
3. de nog [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3] 2011;
De kinderen zijn door de man erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het
ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ;
- er is geen rechterlijke uitspraak van kracht ter zake het hoofdverblijf van de
minderjarigen.
- bij beschikking van 1 juni 2021 is bepaald dat de man en de minderjarigen, naast de
huidige regeling, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar in de
schoolvakanties 2021 en dat de man met ingang van 9 maart 2021 aan de vrouw een
bedrag van € 95,= per maand per kind ten behoeve van kinderalimentatie moet
voldoen.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt nu, samengevat:
  • bepaling dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf zal hebben bij hem;
  • bepaling dat [minderjarige 2] haar hoofdverblijf zal hebben bij de vrouw;
  • vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de kinderen in de even weken gedurende een volledige week bij de man verblijven en vervolgens een volledige week bij de vrouw, met als wisselmoment vrijdag om 17:00 uur en een verdeling van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen conform het voorstel van de man;
  • voorwaardelijk, indien het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij hem wordt bepaald, een door de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] van € 63,= per maand.
3.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt zelfstandig, samengevat:
  • bepaling dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hun hoofdverblijf zullen hebben bij haar;
  • vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
  • vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige 2]
  • bepaling dat beide partijen de helft bijdragen in het bedrag van € 720,= ten behoeve

4.De beoordeling

Hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
4.1.
De man verzoekt het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij hem vast te stellen en het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vrouw. Ter onderbouwing hiervan stelt de man dat de kinderen, gelet op de zorgregeling, evenveel tijd bij de man als bij de vrouw verblijven. De man acht het dan ook redelijk dat één van de twee kinderen bij hem wordt ingeschreven. Op dit moment trekt de vrouw zoveel mogelijk beslissingen naar zich toe, waardoor de man zich buitenspel gezet voelt. De huidige situatie is daarmee belastend voor de kinderen. Voor de man is het belangrijk dat de kinderen weten dat de man beschikbaar is als ze hem nodig hebben. Het splitsen van het hoofdverblijf heeft bovendien als voordeel dat ieder de kosten van het kind dat daar ingeschreven staat voor zijn/haar rekening kan nemen. Beide ouders maken dan ook aanspraak op kindgebonden budget met de alleenstaande ouder toeslag.
Als reactie op het standpunt van de vrouw geeft de man aan dat haar voorbeelden niet zijn gebaseerd op de feitelijke situatie. De man heeft een even grote rol (gehad) in de communicatie over activiteiten en medische aangelegenheden van de kinderen als de vrouw. Ook bij school is hij altijd betrokken. Het klopt ook niet dat de man in de week dat de kinderen niet bij hem zijn, niet in [plaats] verblijft: de man is ook regelmatig in [plaats] en kan via een app zien welke post er wordt ontvangen. Als het voor de kinderen nodig is, verblijft hij dan ook in [plaats] . Dat gebeurt immers ook bij het helpen met leren of sportactiviteiten.
4.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt zelfstandig het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar te bepalen. Ter onderbouwing hiervan voert de vrouw aan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf feitelijk al bij de vrouw hebben. Het gaat echter om meer dan het feitelijk verblijf van de kinderen bij een ouder. Er moeten namelijk ook zaken voor de kinderen geregeld worden, zoals schoolbezoek, arts en sporten. Dat wordt nog steeds door de vrouw geregeld. Ook geeft de man geen blijk van zijn wens om de opvoedtaken gelijk te verdelen, nu de vrouw bijvoorbeeld de kinderfeestjes regelt, de oudergesprekken inplant en de hulpverleners uitzoekt. De man verblijft bovendien om de week (als de kinderen niet bij hem verblijven) bij zijn nieuwe partner in Utrecht, zodat hij er dan niet voor de kinderen kan zijn en de post niet zal zien. De vrouw is van mening dat zij de kinderen méér zorg biedt en meer zorg kan bieden dan de man. Daar komt nog bij dat de vrouw een lager inkomen heeft, zodat zij een hogere bijdrage voor het kindgebonden budget ontvangt. Ten slotte heeft de man aangegeven dat hij zal afzien van het verzoek tot wijziging hoofdverblijf als de vrouw instemt met een gezamenlijke kinderrekening, waarop beide ouders maandelijks een bedrag storten en de ouders daarvan bedragen kunnen opnemen ten behoeve van de kinderen. Juist daar is het de man om te doen: controle houden over de financiën over de kinderen. Daar stemt de vrouw niet mee in.
4.3.
Ingevolge artikel 1:253a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Op grond van lid 2 van dit artikel kan deze regeling omvatten:
- een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
- een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
- de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
- de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
- de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, lid 1 en 2 BW wordt verschaft.
4.4.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het over en weer gedane verzoek tot vaststelling van het hoofdverblijf als volgt. Zoals uit het volgende blijkt, hebben partijen overeenstemming over een zorgregeling waarbij de zorg gelijk is verdeeld. Het gevoel van de man dat hij daarom ook het hoofdverblijf van één van de kinderen bij hem wenst, is dan ook invoelbaar. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samenhangt met het wantrouwen dat partijen over en weer hebben. De man heeft in dat kader aangegeven geen inzage te hebben hoe de vrouw de gelden ten behoeve van de kinderen besteed. De vrouw heeft op haar beurt het gevoel dat zij iedere keer daarover verantwoordelijkheid moet afleggen en dat het verzoek van de man niet samenhangt met het belang van de kinderen, maar met het feit dat hij de controle over de financiën wil houden. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling een diepe strijd hierover tussen de ouders geconstateerd en over en weer wantrouwen.
De rechtbank acht het niet in het belang van de kinderen dat zij last hebben van de strijd tussen de ouders met betrekking tot de financiën. Partijen zijn het er echter over eens dat [minderjarige 1] op dit moment wel last heeft van de huidige situatie. De rechtbank acht het van belang de onderlinge strijd tussen de ouders te beperken. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval wanneer het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man en het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vrouw wordt bepaald. De rechtbank zal aldus beslissen. Daarbij merkt de rechtbank op dat er voor de kinderen feitelijk niets verandert. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen dit ook uitdragen naar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het gaat immers alleen over de vraag wie voor derde(n) het eerste aanspreekpunt is, bij wie van de ouders het kind staat ingeschreven en wie de verblijfsoverstijgende kosten moet betalen. De verblijfsoverstijgende kosten, zoals schoolkosten, worden namelijk betaald door de ouder waar het kind het hoofdverblijf heeft. In het navolgende zal de rechtbank de verzoeken met betrekking tot de kinderalimentatie nog beoordelen, waarna er geen discussie meer hoeft te zijn over de financiën.
4.5.
De rechtbank merkt nog op dat reeds in het kader van het Uniform Hulpaanbod is aangegeven dat het belangrijk is dat er zicht op de kinderen blijft (met name op [minderjarige 1] ) en dat indien nodig een nader hulpverleningstraject wordt ingezet, zoals een kindercoach. De rechtbank geeft partijen in overweging hierover in overleg met elkaar te treden, in het belang van de kinderen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het eens zijn over een reguliere zorgregeling, zijnde een week op week af regeling met het wisselmoment op vrijdag om 17:00 uur. [minderjarige 2] heeft in haar brief ook aangegeven dat ze deze regeling nog steeds goed vindt.
4.7.
Ook ten aanzien van de vakanties hebben partijen overeenstemming bereikt. Ten aanzien van de herfstvakantie en de carnavalsvakantie (de vakanties van één week) zijn partijen overeengekomen dat de reguliere zorgregeling doorloopt, met dien verstande dat het wisselmoment aan het eind van de vakantie dan op zaterdag om 17:00 uur is in plaats van vrijdag 17:00 uur (dus één dag later). Ten aanzien van de mei- en kerstvakantie zijn partijen het er ook over eens dat de reguliere zorgregeling doorloopt. Ten aanzien van de zomervakantie zijn partijen overeengekomen dat de kinderen bij de ouder bij wie ze de eerste week verblijven conform de reguliere zorgregeling drie weken verblijven. Vervolgens zijn ze drie weken bij de andere ouder, met uitzondering van de zomervakantie in 2024. Voor de zomervakantie 2024 zijn partijen overeengekomen dat de kinderen vanaf vrijdag 5 juli 2024 om 17:00 uur tot zaterdag 13 juli 2024 om 17:00 uur bij de vrouw verblijven. Vervolgens blijven ze tot van zaterdag 13 juli 2024 tot zaterdag 3 augustus 2024 om 17:00 uur bij de man. Vanaf zaterdag 3 augustus 17:00 uur 2024 tot vrijdag 13 augustus 2024 om 17:00 uur verblijven de kinderen bij de vrouw.
4.8.
Ten aanzien van feestdagen en bijzondere dagen geldt het volgende. Partijen zijn het erover eens dat de kinderen tijdens Vaderdag bij de man verblijven en tijdens Moederdag bij de vrouw. Op de verjaardagen van de kinderen wordt de niet verzorgende ouder in de gelegenheid gesteld het kind in persoon te feliciteren, tenzij de andere ouder met de kinderen op vakantie is. Dan geldt dat een vakantie voorrang heeft. Op een verjaardag van één van de ouders worden de kinderen in de gelegenheid gesteld om de niet-verzorgende ouder te feliciteren en een gezamenlijke activiteit met de jarige ouder te ondernemen. Voor wat betreft het bijwonen van verjaardagen van directe familieleden bestaat enige discussie. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, zal de rechtbank beslissen dat de kinderen zelf mogen bepalen of zij daarbij aanwezig willen zijn.
4.9.
De rechtbank merkt tot slot op dat partijen het voorgaande met elkaar zijn overeengekomen tot 2026. In 2026 wordt [minderjarige 1] namelijk zestien jaar, zodat de zorgregeling dan wellicht opnieuw moet worden bekeken.
Kinderalimentatie
4.10.
De vrouw verzoekt wijziging van een eerder vastgestelde kinderalimentatie en verzoekt een door de man te betalen kinderalimentatie van € 120,= per kind per maand, met ingang van 6 juni 2023, voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een bedrag en ingaande op een datum als de rechtbank in goede justitie redelijk acht. Volgens de vrouw wil de man geen rechtstreeks bedrag aan haar betalen en is hij van mening dat er een kindrekening moet worden geopend. De vrouw vindt dat niet wenselijk.
4.11.
De man verzoekt, nu het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij hem wordt bepaald, vaststelling van een door de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1] van € 63,= per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. Het baart de man zorgen hoe de vrouw het geld beheert dat beschikbaar is voor de kinderen. Daarom wil hij graag inzicht in de wijze waarop het geld wordt besteed.
4.12.
De rechtbank overweegt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] wordt gewijzigd, zodat zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan die een onderzoek naar de behoefte van de kinderen aan een bijdrage en naar de huidige financiële draagkracht van de onderhoudsverplichtingen noodzakelijk maakt.
4.13.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie. In deze uitgangspunten wordt niet gesproken over een kindrekening, zodat de rechtbank de kinderalimentatie opnieuw zal berekenen.
Ingangsdatum en terugbetalingsverplichting
4.14.
De vrouw verzoekt als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 6 juni 2023 voor wat betreft het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie.
4.15.
De man verzoekt als ingangsdatum de datum van de beschikking; zowel voor de door hem te betalen gewijzigde kinderalimentatie als voor de door hem verzochte kinderalimentatie. De man acht het niet redelijk om met terugwerkende kracht een hogere kinderalimentatie te betalen, omdat hij naast de kinderalimentatie ook andere kosten voor de kinderen heeft betaald, zoals telefoon- en Eftelingabonnementen.
4.16.
De rechtbank overweegt dat de man op dit moment al een bedrag aan kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betaalt. De omstandigheden wijzigen met ingang van de datum van de beschikking, nu het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man wordt bepaald. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk om als ingangsdatum de datum van de beschikking te hanteren.
Behoefte van de kinderen
4.17.
Partijen zijn het eens over een behoefte van € 542,= per kind per maand in 2021, aldus geïndexeerd naar heden € 571,= per kind per maand. De rechtbank zal hiervan uitgaan.
Draagkracht vrouw
4.18.
Partijen zijn het eens over het inkomen van de vrouw van € 6.078 bruto,= per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en een eindejaarsuitkering en te verminderen met ingehouden pensioenpremie van € 724,= per maand, een aanvullende pensioenpremie van
€ 8,= per maand en een belaste bijdrage in de ziektekosten van € 20,= per maand. Partijen verschillen echter van mening over de hoogte van de eindejaarsuitkering.
4.19.
Volgens de vrouw bedraagt de eindejaarsuitkering € 6.238,=, maar volgens de man bedraagt dit € 6.538,= per jaar. De rechtbank volgt het standpunt van de man en gaat uit van een eindejaarsuitkering van € 6.538,= per jaar, omdat de man de reservering van € 544,83 per maand (zoals volgt uit de door de vrouw overgelegde loonstroken) heeft geëxtrapoleerd naar een jaar. Dit is volgens de rechtbank juist.
4.20.
Het voorgaande leidt, rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en het kindgebonden budget tot een netto besteedbaar inkomen van € 4.386,= per maand en een draagkracht voor kinderalimentatie van € 1.326,= per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.
Draagkracht man
4.21.
Ten aanzien van de draagkracht van de man verschillen partijen op een aantal punten van mening. De vrouw gaat voor de draagkracht van de man uit de recente loonstroken, terwijl de man uitgaat van de jaaropgave 2022. De rechtbank zal uitgaan van het huidige inkomen van de man en dus van zijn meest recente loonstroken. Hieruit volgt een basisinkomen van € 7.238,= per maand. Partijen zijn het erover eens dat dit bedrag moet worden vermeerderd met 8% vakantiegeld.
4.22.
Partijen verschillen van mening over het inkomen van de man uit wachtdiensturen. Volgens de vrouw volgt uit de door de man overgelegde loonstroken dat hij om de maand wachtdiensturen draait. Tot en met oktober 2023 heeft hij daaruit in totaal € 8.920,46 ontvangen.
Tot en met oktober 2023 heeft hij in vijf van de tien maanden wachtdiensturen gehad, maar in december heeft hij ook nog inkomen uit wachtdiensturen. Dat leidt tot een totaalbedrag aan inkomen uit wachtdiensturen van € 10.104,- (namelijk € 8.920,46 : 10 maanden die al zijn geweest x 12 maanden in een jaar), aldus de vrouw.
Volgens de man is het aantal wachtdiensturen en dus het inkomen daaruit afhankelijk van het aantal personeelsleden dat die wachtdiensturen draait. In 2023 waren er meer personeelsleden die dergelijke uren draaiden ten opzichte van 2022, waardoor de man daar minder inkomen uit heeft ontvangen. De man berekent het inkomen uit wachtdiensturen op
€ 8.920,46 per jaar, wat gelijk is aan het bedrag dat hij tot op heden heeft ontvangen.
De rechtbank overweegt dat de man tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat hij denkt dat hij in december 2023 ook wachtdiensturen krijgt uitbetaald. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van de vrouw moet worden gevolgd, omdat de man naast het bedrag van € 8.920,46 (wat hij tot op heden heeft ontvangen) nog een uitbetaling van wachtdiensturen zal ontvangen. De rechtbank gaat daarom uit van een bedrag aan wachtdiensturen van € 10.104,-. Hierover ontvangt de man geen vakantiegeld.
4.23.
Daarnaast verschillen partijen van mening over de ontvangst van een eventuele bonus. Volgens de vrouw ontvangt de man ieder jaar een bonus, maar de vrouw is niet bekend met de hoogte daarvan. De man voert aan dat sprake is van een variabele bonus. Afhankelijk van het resultaat van het bedrijf ontvangt de man een bonus van 0% tot 6% van zijn inkomen. De man heeft weliswaar in 2023 een bonus van 6% van zijn inkomen ontvangen, maar hij vindt het niet redelijk om ervan uit te gaan dat hij ieder jaar een bonus ontvangt van 6% van zijn inkomen. Volgens de man moet de bonus buiten beschouwing worden gelaten.
De rechtbank overweegt dat de man niet heeft betwist dat hij in het verleden ieder jaar een bonus heeft ontvangen. Ook heeft de man tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de bonus in 2023 6% van zijn inkomen bedroeg. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van de man om aan te tonen dat die bonus niet structureel was of dat die bonus niet altijd 6% van zijn inkomen bedroeg. Nu de man dat heeft nagelaten, acht de rechtbank het redelijk om uit te gaan van een bonus van 6% van zijn inkomen van € 7.238,=, zijnde
€ 434,= per jaar.
4.24.
De rechtbank merkt tot slot nog op dat geen rekening wordt gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting, gelet op de ingangsdatum van de alimentatieverplichting en het feit dat er vanaf 1 januari 2024 geen aanspraak meer bestaat op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
4.25.
Gelet op al het voorgaande en rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en het kindgebonden budget becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 5.250,= per maand. Dat leidt tot een draagkracht voor kinderalimentatie van € 1.750,= per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.26.
Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft de vrouw een draagkracht van in totaal € 1.326,= per maand (afgerond € 442,= per maand per kind) en de man een draagkracht van in totaal
€ 1.750,= per maand (afgerond € 583,= per maand per kind). De totale draagkracht van partijen bedraagt daarmee € 3.076,= per maand. De draagkracht van partijen is voldoende om in de behoefte van de kinderen te kunnen voorzien. De behoefte van de kinderen bedraagt (geïndexeerd) € 571,= per kind per maand. In dat kader zijn partijen het erover eens dat de draagkracht van partijen moet worden verdeeld over drie kinderen (ook over [jongmeerderjarige] ), ondanks dat [jongmeerderjarige] al jong-meerderjarig is en niet in de procedure is betrokken. Beide partijen maken namelijk wel kosten voor [jongmeerderjarige] . Partijen zijn het erover eens dat er voor wat betreft de behoefte van [jongmeerderjarige] niet met de WSF-normen gerekend hoeft te worden. Nu partijen het hierover eens zijn, zal de rechtbank uitgaan van dezelfde behoefte voor [jongmeerderjarige] als voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Dit betekent dat de totale behoefte van de drie kinderen € 1.713,= bedraagt (€ 571 x drie kinderen).
4.27.
De verdeling van de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (en [jongmeerderjarige] ) over de onderhoudsplichtigen wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van het kind, oftewel:
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 1.326 / € 3.076 x € 1.713 = € 738,=
het aandeel van de man bedraagt: € 1.750 / € 3.076 x € 1.713 = € 975,=
Dit betreft het aandeel van partijen in de kosten van alle drie de kinderen. Het aandeel van de vrouw in de kosten per kind bedraagt dus afgerond € 246,= per maand (€ 738 : drie kinderen). Het aandeel van de man in de kosten per kind bedraagt afgerond € 325,= per maand (€ 975 : drie kinderen).
Zorgkorting
4.28.
Partijen zijn het eens over een zorgkorting van 35%, gelet op de gedeelde zorg. Dit acht de rechtbank ook redelijk, gelet op de uitgangspunten die zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, zodat de rechtbank hiervan uit gaat. Dat leidt tot een zorgkorting van afgerond € 200,= (35% van € 571,=), die wordt afgetrokken van het eigen aandeel.
Conclusie
4.29.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de door de man ten behoeven van [minderjarige 2] te betalen bijdrage met ingang van de datum van deze beschikking vaststellen op € 125,= per maand en de door de vrouw ten behoeve van [minderjarige 1] te betalen bijdrage op € 46,= per maand.
Aanhechten berekeningen
4.30.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt van de draagkracht van partijen. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan de beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
4.31.
Tot slot merkt de rechtbank het volgende op. De ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft, draagt de verantwoordelijkheid in financiële zin daarvoor. Tussen partijen is veel discussie over hoe in het verleden gelden voor de kinderen zijn besteed, maar dat moeten partijen loslaten. Partijen zijn gehouden om de door de rechtbank bepaalde kinderalimentatie te voldoen. Daarnaast moet de ouder waar het kind zijn/haar hoofdverblijf heeft, de verblijfsoverstijgende kosten voldoen.
Overige kosten
4.32.
De vrouw verzoekt tot slot te bepalen dat beide partijen voor de helft moeten bijdragen aan het bedrag van € 720,=, bestaande uit de bijdrage CAE/IB, de algemene ouderbijdrage, bezoek kerstmarkt en de bijdrage voor tweetalig onderwijs. Ter onderbouwing hiervan stelt de vrouw dat beide partijen willen dat de kinderen tweetalig onderwijs volgen en deelnemen aan schoolreizen. Volgens de vrouw betreft het incidentele en bijzondere kosten die niet vanuit de reguliere bijdrage dienen te worden voldaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw hieraan toegevoegd dat haar verzoek is gebaseerd op artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 1:401 en artikel 1:404 van het Burgerlijk Wetboek.
4.33.
Volgens de man is er geen sprake van incidentele en bijzondere kosten, zodat de vrouw geacht wordt de kosten te voldoen van de bedragen die zijn ten behoeve van de kinderen tot haar beschikking heeft (kinderbijslag, kindgebonden budget, kinderalimentatie en haar aandeel in de kosten van de kinderen). Ook is onduidelijk op welke juridische grondslag de vrouw haar verzoek baseert.
4.34.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens de Expertgroep Alimentatie is het uitgangspunt dat de ouder waar het kind zijn of haar hoofdverblijf heeft, de vaste lasten voldoet, zoals schoolgeld, contributie voor sport, kleding et cetera. Naar het oordeel van de rechtbank vallen de door de vrouw gestelde kosten hieronder. Partijen kunnen hierover in overleg treden, maar indien dit niet slaagt, is er naar het oordeel van de rechtbank geen wettelijke grondslag voor het verzoek van de vrouw. De rechtbank ziet daarom niet in waarom van het uitgangspunt voornoemd moet worden afgeweken. Bovendien zal [minderjarige 1] voortaan zijn hoofdverblijf bij de man hebben, zodat de man deze kosten voor zijn rekening moet nemen ten aanzien van [minderjarige 1] . De rechtbank zal gelet op het voorgaande het verzoek van de vrouw afwijzen.
Proceskosten
4.35.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2]
2008 haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
5.2.
bepaalt dat de nog [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3]
2011 zijn hoofdverblijf heeft bij de man;
5.3.
bepaalt dat de vrouw met ingang van 22 december 2023 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige 1] aan de man bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 46,= (zesenveertig euro) per maand;
wijzigt voormelde beschikking van 1 juni 2021 ten aanzien van de zorgregeling en de kinderalimentatie als volgt:
5.4.
bepaalt dat partijen gerechtigd zijn tot contact met de kinderen op de wijze zoals in rechtsoverwegingen 4.6 tot en met 4.9 is vermeld;
5.5.
bepaalt dat de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de [minderjarige 2] met ingang van 22 december 2023 nader wordt vastgesteld op
€ 125,= (honderdvijfentwintig euro) per maand, bij vooruitbetaling door de man aan de vrouw te voldoen;
5.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Benjaddi, en, in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 december 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.