ECLI:NL:RBZWB:2023:9303

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
23-023567
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA ongegrond verklaard in verband met minderjarigheid en recidive risico

Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen de afname en verwerking van DNA van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 2008, was eerder veroordeeld voor meerdere misdrijven, waaronder diefstal met geweld en zware mishandeling, en had een leerstraf en jeugddetentie opgelegd gekregen. Het bezwaarschrift werd ingediend op 5 juli 2023, waarin de veroordeelde aanvoerde dat hij zich niet kon verenigen met de opname van zijn DNA-profiel in de databank, vooral omdat hij minderjarig was ten tijde van de veroordeling en een first offender was. De rechtbank heeft de procedure in besloten raadkamer behandeld op 27 november 2023, waarbij de officier van justitie en de gemachtigd raadsvrouw aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de veroordeelde niet zwaarder wogen dan de maatschappelijke belangen van DNA-afname, en dat de wetgeving weinig ruimte biedt voor uitzonderingen op de verplichting tot DNA-afname. De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift ongegrond was, omdat DNA-onderzoek van betekenis kan zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten, ondanks de minderjarigheid van de veroordeelde. De beslissing werd genomen door rechter mr. J.P.M. Hopmans, in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge, en er staan geen rechtsmiddelen open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 02-031364-22
raadkamernummer : 23-023567
datum : 27 november 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J.J.J. van Rijsbergen advocaat te Breda, (Postbus 4650, 4803 ER Breda),
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.De procedure.

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het bezwaarschrift, dat op 5 juli 2023 is ingediend ter griffie van deze rechtbank;
  • het bevel van de officier van justitie d.d. 17 mei 2023;
  • de overige stukken.
Het bezwaarschrift is behandeld in besloten raadkamer op 27 november 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en de gemachtigd raadsvrouw mr. A.C.M. Tönis.
Veroordeelde is behoorlijk opgeroepen doch niet bij de behandeling in raadkamer verschenen.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel en de opname van zijn DNA-profiel in de databank. Veroordeelde was destijds minderjarig en is veroordeeld met toepassing van het kinderstrafrecht. Veroordeelde is een first offender. Er valt niet te verwachten dat veroordeelde zal recidiveren.
Gelet op voornoemde omstandigheden dienen de belangen van veroordeelde zwaarder te wegen dan de maatschappelijke omstandigheden en de belangen die ten grondslag liggen aan afname en opname van DNA-materiaal. De opname in een DNA-databank is voor veroordeelde disproportioneel gezien de genoemde omstandigheden.
Veroordeelde verzoekt het bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-
profiel gegrond te verklaren en te bepalen dat zijn afgenomen celmateriaal op grond van
artikel 7, tweede lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden terstond dient te worden
vernietigd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard. De wetgeving biedt weinig speelruimte onder welke omstandigheden een bezwaarschift tegen het bepalen en het verwerken van een DNA-profiel gegrond zou moeten worden verklaard. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zich in deze zaak geen omstandigheden voordoen op grond waarvan het bezwaarschift gegrond kan worden verklaard.

2.De beoordeling.

Veroordeelde is bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Zeeland-West-Brabant onder parketnummer 02-031364-22 op 10 juli 2023 veroordeeld ter zake van - kort gezegd – diefstal met geweld, poging afpersing in vereniging, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling tot een leerstraf van 35 uren en tot een jeugddetentie van 70 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde heeft veroordeelde op 12 september 2023 DNA-materiaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet DNA.
Materieel:
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet DNA.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet DNA ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet DNA genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn. De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
Veroordeelde is veroordeeld wegens misdrijven voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek van betekenis kan zijn. Bij het plegen van vermogensdelicten zoals diefstal en geweldsdelicten kan immers DNA-materiaal worden achtergelaten. Derhalve kan het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van betekenis zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Daarnaast kan DNA-onderzoek worden gerechtvaardigd. Veroordeelde is veroordeeld voor vijf ernstige strafbare feiten, waarvoor hij deels onvoorwaardelijke jeugddetentie heeft gekregen. Dat verdachte destijds minderjarig was, is naar het oordeel van de rechtbank gezien de ernst van de feiten en de toegepaste strafmaat geen grond om voor verdachte een uitzondering te maken. Met betrekking tot het recidive risico kan niet gezegd worden dat dit in het geheel niet aan de orde kan zijn.
Nu het bevel tot DNA-afname bij veroordeelde voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2 van de Wet DNA zich hier niet voordoen, zal de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 11 december 2023 gegeven door mr. J.P.M. Hopmans, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2023.
Informatie rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.