In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T. Möller, verzocht de rechtbank om te bepalen dat de minderjarige kinderen per 1 september 2020 hun hoofdverblijf bij hem hebben en dat de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 100,- per maand per kind zal betalen, met ingang van 6 maart 2023. De vrouw is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geen bezwaar tegen de toewijzing van het verzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds eind 2019 bij de man verblijven en dat de juridische situatie niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie. De rechtbank heeft de verzoeken van de man toegewezen, waarbij is bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de man hebben. Daarnaast heeft de rechtbank de vrouw verplicht om met ingang van 7 september 2023 een bijdrage van € 120,- per maand te betalen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de man direct kan rekenen op de alimentatie, ondanks een eventueel hoger beroep.
De rechtbank heeft de alimentatie berekend op basis van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man. De vrouw heeft geen informatie verstrekt over haar inkomen, waardoor de rechtbank niet in staat was om haar draagkracht vast te stellen. De rechtbank heeft de beslissing in het belang van de minderjarigen genomen, zodat zij de nodige financiële ondersteuning kunnen ontvangen.