ECLI:NL:RBZWB:2023:9307

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/02/413553 / FA RK 23/4150
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling kinderalimentatie en hoofdverblijfplaats in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T. Möller, verzocht de rechtbank om te bepalen dat de minderjarige kinderen per 1 september 2020 hun hoofdverblijf bij hem hebben en dat de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 100,- per maand per kind zal betalen, met ingang van 6 maart 2023. De vrouw is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geen bezwaar tegen de toewijzing van het verzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds eind 2019 bij de man verblijven en dat de juridische situatie niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie. De rechtbank heeft de verzoeken van de man toegewezen, waarbij is bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de man hebben. Daarnaast heeft de rechtbank de vrouw verplicht om met ingang van 7 september 2023 een bijdrage van € 120,- per maand te betalen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de man direct kan rekenen op de alimentatie, ondanks een eventueel hoger beroep.

De rechtbank heeft de alimentatie berekend op basis van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man. De vrouw heeft geen informatie verstrekt over haar inkomen, waardoor de rechtbank niet in staat was om haar draagkracht vast te stellen. De rechtbank heeft de beslissing in het belang van de minderjarigen genomen, zodat zij de nodige financiële ondersteuning kunnen ontvangen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/413553 / FA RK 23/4150
datum uitspraak: 21 december 2023
beschikking betreffende hoofdverblijf en onderhoudsbijdrage
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. Möller te Tilburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 7 september 2023 ontvangen verzoekschrift;
- het F9-formulier van 22 november 2023 van mr. Möller.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 28 november 2023. Bij die gelegenheid is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad. Alhoewel correct opgeroepen is de vrouw niet verschenen.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Den Haag d.d. [datum 1] 2019 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [datum 2] 2020 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2015, hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Uit een eerdere relatie van de moeder is het navolgende minderjarig kind geboren:
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2012, nader te noemen: [minderjarige 3] .
2.3
De man heeft [minderjarige 3] , ondanks dat zij niet zijn biologisch kind is, erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna te noemen: de minderjarigen).
2.4
De minderjarigen verblijven bij de man.
2.5
Partijen hebben afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarigen in een ouderschapsplan van 25 augustus 2019. Dit ouderschapsplan is aangehecht aan voormelde beschikking van [datum 1] 2019. In dit ouderschapsplan staat aangegeven dat de minderjarigen hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw. In de bijlage staat een zorgverdeling beschreven, waarin de minderjarigen een weekend om de veertien dagen bij de man verblijven, alsmede een verdeling van de vakanties en feestdagen.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] per 1 september 2020 hun hoofdverblijf bij de man hebben;
II. te bepalen dat de vrouw bij vooruitbetaling aan de man zal voldoen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 100,- per maand per kind met ingang van 6 maart 2023, althans een zodanige onderhoudsbijdrage en ingangsdatum vast te stellen als de rechtbank rechtens juist acht.

4.De beoordeling

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.1
Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten: de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank gebleken dat de omstandigheden sinds voormelde beschikking van [datum 1] 2019 en het daaraan gehechte ouderschapsplan van 25 augustus 2019 zijn gewijzigd.
4.3
Door en namens de man is ter onderbouwing van zijn verzoek onder I aangegeven dat de minderjarigen sinds eind 2019 bij hem verblijven. De vrouw heeft de minderjarigen toen bij hem afgezet. Zij zijn sinds 1 september 2020, met instemming van de vrouw, op zijn adres ingeschreven. De man wil dat de juridische situatie wordt afgestemd met deze feitelijke situatie. Er is nauwelijks contact tussen de minderjarigen en de vrouw. Soms belt de vrouw op dat ze de minderjarigen even wil zien. De man biedt dan de gelegenheid. In het begin van 2023 was dit ongeveer eenmaal per maand, maar sinds september is het weer veel minder. In de jaren daarvoor was het ongeveer zes keer per jaar. De vrouw geeft volgens de man aan dat ze aan zichzelf moet werken en dat ze veel moet werken in de zorg. De man heeft weinig contact met de vrouw. Als er een beslissing over de kinderen genomen moet worden, stuurt hij haar een e-mail. De vrouw reageert daar vaak niet op. De vrouw heeft ook niet gereageerd op zijn verzoek om toestemming voor een paspoort voor de minderjarigen, maar uiteindelijk heeft de gemeente toch de paspoorten verstrekt. Er zijn nog geen problemen voorgekomen waarbij om vervangende toestemming aan de rechtbank moest worden verzocht.
4.4
De vrouw heeft geen verweer gevoerd.
4.5
De Raad heeft geen bezwaar tegen toewijzing van het verzoek.
4.6
Uit de overgelegde stukken, daarbij tevens in ogenschouw genomen de uittreksels uit het BRP van de minderjarigen, is gebleken dat de minderjarigen sinds 1 september 2020 staan ingeschreven bij de man. De vrouw heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen wenselijk dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen en bepalen dat de minderjarigen per 1 september 2020 hun hoofdverblijf hebben bij de man.
Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
4.7
De man legt aan zijn verzoek onder II ten grondslag dat de minderjarigen behoefte hebben aan een onderhoudsbijdrage van de vrouw en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
4.8
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij eerst tijdens het huwelijk van partijen werkte, maar dat hij door een ongeval arbeidsongeschikt is geworden. Partijen hebben vervolgens samen van één WIA-uitkering geleefd. De vrouw heeft daarnaast, net voordat partijen gingen scheiden, een bijbaantje gehad in de zorg. De man heeft na de scheiding van de vrouw vernomen dat zij als zzp’er is gaan werken in de zorg. De man moest, toen de minderjarigen nog bij de vrouw verbleven, € 125,- per kind per maand betalen aan de vrouw. Later is dit € 25,- per kind per maand geworden. Vanaf het moment dat de minderjarigen bij hem verbleven, heeft de man geen bijdragen meer aan de vrouw betaald. De vrouw heeft sindsdien geen bijdrage in de kosten van de kinderen aan de man betaald. De vrouw werkt nog steeds als zzp’er in de zorg. De man weet de hoogte van het inkomen van de vrouw niet. Zij heeft niet gereageerd op correspondentie van de advocaat van de man. De man ontvangt kindgebonden budget voor de minderjarigen. Van de biologisch vader van [minderjarige 3] ontvangt de man regelmatig op vrijwillige basis een bijdrage van € 100,-, namelijk ongeveer 10 keer per jaar. De man wijzigt zijn verzoek met betrekking tot de ingangsdatum, namelijk dat deze wordt gesteld op de datum van indiening van het verzoekschrift.
4.9
De vrouw heeft geen verweer gevoerd.
4.1
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Behoefte minderjarigen
4.11
Voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarigen is in beginsel het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van de samenleving van partijen. De rechtbank gaat voor de bepaling van dat gezinsinkomen uit van de inkomens van partijen in 2018, zijnde het laatste volledige jaar voor het uiteengaan.
4.12
De man heeft, overigens zonder nadere onderbouwing, aangegeven dat hij het netto gezinsinkomen in 2018 schat op € 1.200,- per maand. De rechtbank gaat ervanuit dat partijen het maximale bedrag aan kindgebonden budget ontvingen in 2018, namelijk € 2.417 per jaar voor drie kinderen. Het NBGI, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarigen toepasselijke aantal kinderbijslagpunten, levert volgens de ‘Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’ een behoefte van de minderjarigen op van € 318,- per maand. De echtscheidingsbeschikking dateert uit 2019. Geïndexeerd vanuit startjaar 2019 naar 2023 bedraagt de netto behoefte van de kinderen afgerond € 354,- per maand, aldus € 118,- per kind per maand.
Draagkracht man
4.13
Uit de door de man overgelegde specificaties blijkt dat hij een WIA-uitkering (met uitkeringen Toeslagenwet) ontvangt ter hoogte van € 1.145,- netto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag. De man heeft benoemd kindgebonden budget te ontvangen. De man heeft hierover geen stukken overgelegd. Uit het alimentatieberekeningssysteem blijkt dat met het inkomen van de man hij recht heeft op een kindgebonden budget met de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop ter hoogte van € 713,- per maand. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 1.950,- per maand. Het bedrag aan draagkracht wordt in 2023 bij inkomens vanaf € 1.930,- per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.175)]. De draagkracht van de man is dan volgens deze formule € 133,- per maand.
Draagkracht vrouw
4.14
De man heeft gesteld dat de vrouw in staat moet worden geacht een bedrag van € 100,- per maand per kind te kunnen voldoen als bijdrage in de kosten van de kinderen. De rechtbank beschikt niet over informatie over het inkomen van de vrouw en kan daarom de draagkracht van de vrouw niet vaststellen.
Bijdrage biologische vader [minderjarige 3]
4.15
De man heeft aangegeven dat de biologische vader van [minderjarige 3] met een bedrag van ongeveer € 1.000,- per jaar bijdraagt in haar kosten van verzorging en opvoeding. Gezien de financiële omstandigheden van de man gaat de rechtbank er vanuit dat deze bijdrage, ondanks dat het voor [minderjarige 3] bestemd is, in de praktijk ten goede komt aan het gehele gezin.
Zorgkorting
4.16
Zoals de man ook heeft aangegeven in zijn verzoek, heeft de vrouw recht op een zorgkorting van 5%, aldus ter hoogte van een bedrag van € 18,- per maand.
Alimentatieberekening
4.17
Gezien het voormelde gaat de rechtbank van het volgende uit:
- de behoefte van de kinderen is in totaal € 354,- per maand;
- de man heeft een draagkracht van € 133,- per maand;
- de biologisch vader van [minderjarige 3] betaalt ongeveer € 83,- per maand.
De resterende behoefte van de kinderen is dan in totaal € 138,- per maand. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw in deze resterende behoefte kan voorzien. Zij heeft recht op een zorgkorting ter hoogte van € 18,- per maand. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de vrouw met een bedrag van in totaal € 120,- per maand moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
Ingangsdatum
4.17
De rechtbank zal de verplichting tot het betalen van die bijdrage laten ingang op 7 september 2023, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, omdat de vrouw vanaf dat moment rekening kon houden met vaststelling van een bijdrage.
4.18
De rechtbank zal de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van de minderjarigen is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijzigt voormelde beschikking en ouderschapsplan als volgt:
bepaalt dat de minderjarigen:
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2012;
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2015;
hun hoofdverblijf hebben bij de man;
bepaalt dat de vrouw met ingang van 7 september 2023 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van voormelde minderjarigen aan de man voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 120,= (honderdtwintig euro) per maand (€ 40,-- per maand per kind);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023 door mr. Van Leuven, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.