ECLI:NL:RBZWB:2023:9309

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/02/406594 / FA RK 23/812
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en verwijzing naar hulpverlening in ouderstrijd

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2023, gaat het om een ouderstrijd tussen een vrouw en een man over de zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2019. De vrouw verzoekt om een wijziging van de zorgregeling en om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. De man heeft de zorgregeling stopgezet vanwege zorgen over de opvoedsituatie en de communicatie met de vrouw. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over de zorgregeling en het gezag. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juli 2023 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een hulpverleningstraject noodzakelijk is om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en om de belangen van het kind te waarborgen. De rechtbank heeft de ouders en het kind verwezen naar een (jeugd)hulpverleningstraject en de beslissing over de zorgregeling en het gezag aangehouden tot de resultaten van dit traject bekend zijn. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man en het kind voorlopig contact mogen hebben gedurende twee uur per week op een neutrale locatie, in afwachting van de hulpverlening.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/406594 / FA RK 23/812
datum uitspraak: 20 juli 2023
beschikking betreffende zorg- en contactregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.M.C.J. Dekkers-de Jong te Tilburg,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J. Peters te Zoetermeer.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken over de zorgregeling en het gezag te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 20 februari 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier met bijlage van 30 maart 2023 van mr. Dekkers-de Jong;
- het op 8 mei 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier met bijlagen van 30 juni 2023 van mr. Peters;
- het F9-formulier met bijlage van 5 juli 2023 van mr. Peters;
- de brief, tevens houdende aanvullend verzoek, met bijlagen van 6 juli 2023 van mr. Dekkers-De Jong;
- het F9-formulier met bijlage van 10 juli 2023 van mr. Peters;
- het F9-formulier van 12 juli 2023 van mr. Peters met als bijlage een “akte wijziging zelfstandig verzoek”.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 13 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende nu nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019, hierna te noemen: [minderjarige] .
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hem.
2.3
De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.4
Partijen hebben na verbreking van hun relatie met behulp van de Gezinsmanager een ouderschapsplan opgesteld. In het ouderschapsplan hebben partijen, onder meer, opgenomen dat [minderjarige] om het weekend bij de man verblijft van vrijdag 8.15 uur tot zondag 19.00-19.30 uur, waarbij de man [minderjarige] ophaalt en terugbrengt, alsmede een regeling voor de vakanties en feestdagen. Verder is daarin, samengevat, opgenomen dat de kinderalimentatie € 157,= per maand bedraagt en dat met betrekking tot verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige] ouders in overleg gaan en ouders de intentie hebben deze kosten naar draagkracht onderling te verdelen.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat de man met ingang van 1 december 2022 een bijdrage is verschuldigd voor [minderjarige] van € 159,98 per maand, te vermeerderen met de wettelijke indexering vanaf 1 januari 2023;
2. het door de man te betalen bedrag vast te stellen dat hij verschuldigd is op basis van de tussen partijen in het ouderschapsplan gemaakte afspraak dat hij dient bij te dragen naar rato van zijn draagkracht aan de verblijf overstijgende kosten van [minderjarige] over de periode van september 2021 tot en met januari 2023 op basis van hetgeen de vrouw heeft gesteld in alinea 4 van het verzoek en de man te veroordelen om dit bedrag binnen twee weken na afgifte van de in deze te wijzen uitspraak aan haar te voldoen;
3. te bepalen dat de man met ingang van de datum van indiening van het verzoek een bijdrage is verschuldigd voor [minderjarige] van € 390,50 per maand, subsidiair € 310,= per maand bij vooruitbetaling te voldoen en te indexeren met ingang van 1 januari 2024, dan wel een door de man te betalen bijdrage vast te stellen als de rechtbank in goede justitie mocht vermenen te behoren;
4. de man te veroordelen in de kosten van de procedure;
5.
voorwaardelijk, haar te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
6. de man te verplichten om stukken aan de rechtbank te overleggen, waaruit de precieze omvang van zijn woonlasten voortvloeit;
7. de man te verplichten om stukken aan de rechtbank te overleggen, waaruit voortvloeit welk bedrag de man uit erfenis van zijn overleden vader heeft ontvangen.
3.2
De man verzoekt nu, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.
voorwaardelijk, voor het geval de rechtbank zou menen dat de man een bijdrage moet voldoen in de kosten van opvang van [minderjarige] zoals door de vrouw is verzocht, te bepalen dat deze door de man te betalen bijdrage mag worden verrekend met het bedrag van € 6.158,00, welk bedrag de vrouw aan de man is verschuldigd;
2. het ouderschapsplan te wijzigen in zoverre dat als zorgregeling komt te gelden dat de man omgang heeft met [minderjarige] gedurende twee uurtjes per week dan wel per twee weken in het gebouw of op het terrein van [kinderdagverblijf] te [plaats] (adres: [adres] );
3. te bepalen dat de man met ingang van 29 juli 2022, zulks met wijziging van het ouderschapsplan, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] zal hebben te betalen van € 25,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en te bepalen dat de man daarnaast niet gehouden is om bij te dragen in de verblijfsoverstijgende kosten zoals dat in het ouderschapsplan staat vermeld;
althans de beslissingen te nemen die de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.

4.De beoordeling

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. De regeling kan omvatten een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.2
De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoek (3.2 onder 2.) aangegeven dat hij de moeilijke keuze heeft gemaakt om de zorgregeling tussen hem en [minderjarige] stop te zetten om [minderjarige] , zichzelf en zijn gezin niet langer bloot te stellen aan het door de vrouw gecreëerde spanningsveld. Het probleem ligt naar visie van de man niet in een slechte communicatie tussen de ouders, maar in het gedrag dat de vrouw vertoont, namelijk narcistisch gedrag en lijkend op borderline. De man ervaart angst voor wat de vrouw zou kunnen bedenken en welke acties ze daarop kan ondernemen en wat voor invloed dit heeft op [minderjarige] , de man en zijn gezin. Er heeft een incident plaatsgevonden tijdens het eerste moment dat de vrouw de nieuwe partner van de man heeft ontmoet, waar [minderjarige] getuige van is geweest. Ondanks dat de partner van de man buiten de verhouding tussen de man en de vrouw wil blijven, betrekt de vrouw haar er in. De vrouw heeft aangifte gedaan tegen zijn partner en een melding gedaan bij Veilig Thuis, ten gevolge waarvan de partner van de man een uitnodiging heeft gekregen van de politie voor een zogenoemd Stop-gesprek. De vrouw heeft een e-mail gestuurd aan de man, waarin zij zorgen heeft beschreven die zij heeft over de opvoedsituatie bij de man. Vanaf dat moment is ook het gedrag van [minderjarige] veranderd. Hij had altijd een goede band met de partner van de man en diens kinderen, maar ineens vertoonde hij angstig gedrag. [minderjarige] heeft vervolgens aangegeven bij de man dat hij hem niet meer op hoefde te komen halen. Dit is niet de taal of de wil van een kind van deze leeftijd. De man vermoedt dat de vrouw [minderjarige] manipuleert. De man heeft gesprekken gehad met onder andere familieleden en een orthopedagoog voordat hij de keuze heeft gemaakt het contact stop te zetten. Hij heeft altijd een goede band met [minderjarige] gehad en mist [minderjarige] heel erg. Hij kan echter de manipulatie van de vrouw niet wegnemen en kan alleen haar macht ontnemen door het contact niet meer bij hem thuis plaats te laten vinden. De vrouw zal eerst moeten inzien dat deze problematiek bij haar speelt. Het [kinderdagverblijf] heeft in de aan de rechtbank overgelegde verklaring aangegeven dat het mogelijk is dat de man wekelijks of tweewekelijks een contactmoment met [minderjarige] heeft op hun terrein. Het gaat niet om begeleiding van het contact, maar alleen dat het contact plaatsvindt op een neutrale, afgeschermde plek. De man vindt het plaatsvinden van het contact aldaar op dit moment de enige optie. Hij meent dat dit nodig is om te waarborgen dat de vrouw geen zorgen of commentaar over de opvoedomgeving bij de man kan uiten en daarop voor de man en zijn gezin schadelijke acties zal ondernemen.
4.3
De vrouw heeft aangegeven dat zij zeer verbaasd is over de keuze die de man ten aanzien van het contact met [minderjarige] heeft gemaakt. Het laatste contact tussen de man en [minderjarige] heeft plaatsgevonden in februari 2023. De vrouw heeft sindsdien meerdere malen aangedrongen op contact en de man verzocht zijn standpunt te herzien, maar ze krijgt daarop geen reactie van de man. De vrouw wil dat er contact plaatsvindt tussen de man en [minderjarige] , dat kan zoals in het ouderschapsplan is opgenomen, maar in ieder geval enige vorm van contact. [minderjarige] wil zelf ook contact met de man en zij vindt het schadelijk voor [minderjarige] dat de man de keuze heeft gemaakt het contact stop te zetten. De vrouw betwist de beweringen van de man over haar persoonlijkheid. Zij heeft bewust geen aangifte gedaan toen de partner van de man haar heeft aangevallen tijdens de eerste ontmoeting. Zij heeft alleen aangifte gedaan bij de politie toen de partner van de man telefonisch contact met haar heeft opgenomen en haar heeft uitgescholden en bedreigd. Zij heeft vervolgens bij Veilig Thuis advies ingewonnen. Dit ging niet over de verzorging van [minderjarige] door de man, maar alleen over de situatie richting haar. De vrouw vindt de man een goede vader en hij en [minderjarige] hebben een warme, goede band. De communicatie tussen de ouders is niet goed. Dit komt vooral door de financiële geschillen. Zij heeft verschillende voorstellen gedaan aan de man om in gesprek met elkaar te gaan. De man weigert echter met de vrouw te overleggen over [minderjarige] . De vrouw heeft ondersteuning door een coach om met dit alles om te gaan. De vrouw vindt het laten plaatsvinden van het contact bij het kinderdagverblijf niet nodig, omdat [minderjarige] gewoon bij de man kan verblijven en niet wenselijk gezien de positie die het kinderdagverblijf blijkens de overgelegde verklaring heeft ingenomen. De vrouw vindt het wel belangrijk dat er weer contact plaats zal vinden. Ter onderbouwing van haar voorwaardelijk zelfstandig verzoek tot wijziging van het gezag (3.1 onder 5) heeft de vrouw aangegeven dat als de man geen rol meer wil in het leven van [minderjarige] en hij niet bereid is om een hulpverleningstraject in te gaan om de communicatie te verbeteren van haar niet verwacht kan worden dat zij met hem blijft communiceren en toestemming voor [minderjarige] moet blijven vragen. De vrouw verwacht dat in dat geval [minderjarige] klem of verloren zal raken indien het gezamenlijk gezag in stand blijft.
4.4
Namens de Raad is naar voren gebracht dat het de plicht en verantwoordelijkheid is van de beide ouders om onbelast contact te laten plaatsvinden tussen [minderjarige] en de man. Het is schadelijk voor [minderjarige] als hij geen contact heeft met de man en dat kan tot in de volwassenheid gevolgen voor hem hebben. Mocht er alsnog geen contact plaatsvinden, is de inzet van hulpverlening voor [minderjarige] nodig om daar mee om te leren gaan. De Raad vindt het een ingewikkelde en zorgelijke situatie. Dat [minderjarige] bepaalde uitspraken zou hebben gedaan of gedrag zou hebben laten zien in de thuissituatie bij de man kan ook voortkomen uit de spanningen tussen ouders die [minderjarige] meekrijgt. De ouders hebben ieder voor zich en samen de verplichting en de verantwoordelijkheid om in het belang van [minderjarige] aan een oplossing te gaan werken. De Raad adviseert om de ouders en [minderjarige] te verwijzen in het kader van het Uniform Hulpaanbod naar de (jeugd)hulpverlening, waarbij een zwaardere, systeemgerichte vorm van hulpverlening noodzakelijk wordt geacht. Mocht er sprake zijn van persoonlijkheidsproblematiek bij één van de ouders kan dit in het hulpverleningstraject aan bod komen. De Raad vindt het van groot belang dat het contact tussen [minderjarige] en de man zo spoedig mogelijk hervat wordt, mede gezien het gegeven dat het een periode kan duren voordat de hulpverlening zal kunnen starten. Hoewel de Raad het niet ideaal en niet noodzakelijk vindt dat het contact dan bij het kinderdagverblijf zou plaatsvinden, is dat in ieder geval beter dan dat er nog langere tijd geen contact plaats zou vinden.
4.5
Uit de stukken en het verloop van de zitting, is duidelijk naar voren gekomen dat het ouders niet lukt om samen de problemen – zoals die hiervoor zijn omschreven – tussen hen op te lossen. De rechtbank acht het, net als de raad, noodzakelijk dat voor deze ouders en hun minderjarige kind een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Na een onderbreking van de mondelinge behandeling hebben beide ouders aangegeven dat zij ermee instemmen dat de rechtbank hen en [minderjarige] voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. De verwijzing heeft op 14 juli 2023 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier en de resultatenlijst naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat de ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd. De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing. Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.6
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
Gebleken is dat de ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechtbank na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de gezagdragende ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind (keuze: zware/systeemgerichte interventie);
- het kind en de gezagdragende ouders hebben onbelast contact met elkaar;
- er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en de hulp die nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor het kind te realiseren (binnen de scheidingssituatie);
- de nieuwe gezinssituaties zorgen gezamenlijk voor een goede basis voor de ontwikkeling van het kind.
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd.
4.7
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk
op dinsdag 16 april 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.8
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank de ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot [minderjarige] .
4.9
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.1
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.11
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- In hoeverre komt een wijziging van het ouderschapsplan tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- Bestaat er, bij instandhouding van het gezamenlijk gezag van beide ouders, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarige te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
4.12
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.13
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank de ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.14
Omdat de ouders en hun kind in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet definitief op de verzoeken met betrekking tot de zorgregeling en het gezag, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van negen maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
4.15
Tijdens de onderbreking van de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat, op advies van de Raad, partijen mevrouw [naam] zullen benaderen om in de tussentijd, in ieder geval tot dat het hulpverleningstraject via het Uniform Hulpaanbod van start gaat, te ondersteunen in het laten plaatsvinden van contact tussen [minderjarige] en de man gedurende twee uren per week. Partijen, de Raad en de rechtbank vinden omgangsbegeleiding niet noodzakelijk. Het zal daarom gaan om het faciliteren van het contact wat betreft de locatie, de dag/het tijdstip en het vervoer, in overleg met de ouders. De Raad heeft daarnaast geadviseerd, mocht mevrouw [naam] niet beschikbaar zijn, dat partijen dan aan haar vragen of zij hiervoor een andere organisatie of persoon kan aanraden.
4.16
Partijen zijn verdeeld gebleven over de vraag of het contact tussen de man en [minderjarige] dient plaats te vinden op het terrein of in het gebouw van het [kinderdagverblijf] , in het geval mevrouw [naam] geen ondersteuning kan bieden of tot het moment dat zij deze ondersteuning kan bieden. De man heeft hierom verzocht en hij heeft aangegeven dat hij hiervoor op maandagmiddag beschikbaar is. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd, omdat er door de man overgelegde verklaring van de begeleidster van het kinderdagverblijf ruis is ontstaan in de verhouding tussen de vrouw en het kinderdagverblijf en er voldoende alternatieven zijn voor de man om op een andere wijze inhoud te geven aan dit contact. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Hoewel de rechtbank het niet ideaal en niet noodzakelijk vindt dat het contact tussen [minderjarige] en de man op (het terrein of in het gebouw van) het kinderdagverblijf plaatsvindt, staat in ieder geval op dit moment voorop dat het in het belang van [minderjarige] is dat er zo spoedig mogelijk weer enige vorm van contact tussen de man en [minderjarige] plaats zal gaan vinden. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man en [minderjarige] voorlopig, in ieder geval tot mevrouw [naam] of enige andere hulpverlener/zorgaanbieder voornoemde ondersteuning gaat bieden, gerechtigd zijn tot contact gedurende twee uur per week op (het terrein of in het gebouw van) het [kinderdagverblijf] te [plaats] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat zij het niet wenslijk acht dat vanuit het kinderdagverblijf verklaringen worden afgegeven over deze contactmomenten en heeft de advocaat van man verklaard dat dergelijke verklaringen niet in het geding zullen worden gebracht.
4.17
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
4.18
Vanwege de (verkorte) termijn waarbinnen de doorverwijzing naar het UHA bij beschikking dient te worden vastgelegd, wordt onderhavige beschikking over de hiermee verband houdende verzoeken per heden afgegeven. De beslissing op de verzoeken van partijen omtrent de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] zal bij afzonderlijke beschikking worden gegeven en daarvoor worden aangehouden tot 22 augustus 2023.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijzigt voormeld ouderschapsplan
voorlopigals volgt;
bepaalt dat de man en [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopig,in ieder geval tot mevrouw [naam] of enige andere hulpverlener/zorgaanbieder de genoemde ondersteuning kan bieden, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende twee uur per week op (het terrein of in het gebouw van) het [kinderdagverblijf] te [plaats] , met in achtneming van hetgeen is overwogen onder 4.15 en 4.16;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst de ouders en [minderjarige] voor een (jeugd)hulpverleningstraject ten behoeve van de onder 4.6 genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeente in de regio Midden-Brabant. Het loket zal de ouders en [minderjarige] via de toegang van de woonplaatsgemeente van [minderjarige] verwijzen naar de zorgaanbieder;
verzoekt het loket om uiterlijk
dinsdag 16 april 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA-rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)-hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
verzoekt de Raad, regio West- en Midden-Brabant, locatie Breda wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de onder 4.11 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
houdt de (definitieve) beslissing op het verzoek van de man over de zorgregeling (3.2 onder 2.) en het voorwaardelijk verzoek van de vrouw over het gezag (3.1 onder 5.) aan tot
16 april 2024 pro forma, in afwachting van de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject;
houdt de beslissing op de overige verzoeken van partijen omtrent de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan
tot 22 augustus 2023voor de afgifte van de nadere beschikking daaromtrent.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023 door mr. Oomes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.