ECLI:NL:RBZWB:2023:9311

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/02/409080 / FA RK 23-2046
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
  • mr. Hamburger
  • mr. Van Term
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag van de moeder en toekenning van eenhoofdig gezag aan de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, met als argument dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De moeder heeft de afgelopen twee jaar geen contact gehad met [minderjarige] en was dakloos, verslaafd en psychisch instabiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende in staat is om het gezag uit te oefenen en dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd. De rechtbank heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en het gezag van de moeder beëindigd, waarbij het eenhoofdig gezag aan de vader is toegewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de moeder altijd de moeder van [minderjarige] zal blijven, ook al draagt zij niet langer het gezag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/409080 / FA RK 23-2046
Datum uitspraak: 8 september 2023

Beschikking van de meervoudige kamer over de beëindiging van het gezag

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen de Raad,
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen: de moeder,

domicilie kiezende op het adres van haar advocaat, mr. B.P.J. van Riel, gevestigd te Breda,

[de vader] , hierna te noemen: de vader,

wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk aangeduid als: de ouders,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT ROOSENDAAL,

Locatie Roosendaal, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

Het procesverloop

Het procesverloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad, ontvangen op 18 april 2023;
- de reactiebrief van [minderjarige] , ontvangen op 1 juni 2023.
Op 28 augustus 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld.
Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft een brief gestuurd en hij heeft voor de mondelinge behandeling op 28 augustus 2023 met de voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank gesproken.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 4 mei 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling van [minderjarige] is telkens verlengd, voor het laatst bij beschikking van 28 april 2023. De ondertoezichtstelling loopt tot 4 mei 2024. Tevens heeft de kinderrechter op 24 februari 2021 een spoedmachtiging uithuisplaatsing verleend. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is afgegeven op 26 april 2021 en deze is telkens verlengd, voor het laatst met ingang van 4 mei 2023 tot 4 mei 2024.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De Raad heeft ter onderbouwing van het verzoek aangegeven dat [minderjarige] een belast verleden heeft, onder andere door verwaarlozing en drugsgebruik door de moeder, ouderproblematiek en perioden waarin hij geen contact had met de vader. [minderjarige] is, met zijn (inmiddels meerderjarige) [zus] , eind februari 2021 geplaatst bij grootouders moederszijde. Sinds december 2022 woont [minderjarige] echter samen met zijn zus in een gezinshuis, omdat de grootouders door omstandigheden niet meer de zorg konden dragen. [minderjarige] heeft sinds de uithuisplaatsing geen contact meer met de moeder. De moeder was sindsdien, tot april van dit jaar, ook niet bereikbaar. De GI heeft zorgelijke meldingen over de moeder ontvangen, onder andere dat de moeder dakloos is, dat er sprake is van drugsgebruik en ernstige psychotische klachten en dat zij verward en in slechte lichamelijke conditie is aangetroffen. Door deze situatie geeft de moeder al jaren geen uitvoering aan haar gezag over [minderjarige] . Het bemoeilijkt het regelen van zaken rondom [minderjarige] . Voor een onderzoek naar [minderjarige] door Groei Jeugdhulp is in juli 2022 door de rechtbank vervangende toestemming verleend, omdat de moeder niet bereikbaar was. De Raad vindt de beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk. De Raad heeft vernomen dat de moeder haar leven aan het beteren is, maar er is nog geen sprake van stabiliteit. De moeder is twee jaar lang niet in het leven van [minderjarige] geweest. Dit heeft veel onzekerheid en onvoorspelbaarheid voor [minderjarige] opgeleverd. Dat de moeder nu weer bereikbaar is, wil niet zeggen dat zij voldoende voorspelbaarheid kan bieden aan [minderjarige] . [minderjarige] moet er niet van afhankelijk zijn of de moeder haar leven weer op orde krijgt om zijn eigen leven op orde te hebben. Ten aanzien van de vader is geen verzoek tot beëindiging van het gezag gedaan. [minderjarige] heeft een contactregeling met de vader. Uit het raadsonderzoek zijn geen zorgen naar voren gekomen over het handelen van de vader. Indien het gezag van de moeder wordt beëindigd, zal de vader het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] dragen. [minderjarige] staat nog onder toezicht van de GI tot 4 mei 2024. De GI kan dus de vader voorlopig nog ondersteunen bij zaken die voor [minderjarige] geregeld moeten worden.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat het klopt dat zij twee jaar volledig uit beeld is geweest. Zij verblijft echter sinds april 2023 in de doorstroomvoorziening van de Stichting Maatschappelijke Opvang (SMO). Hierdoor ontstaat er langzaamaan stabiliteit in haar leven. In het begin is zij nog een paar keer vertrokken uit de voorziening en heeft zij er met een zorgmachtiging verbleven. Haar copingmechanisme is om zich door middel van drugs te verdoven en weg te lopen. Het is lastig om de realiteit aan te moeten gaan. Volgens de moeder is zij niet meer verslaafd. De moeder moet stap voor stap accepteren dat de regie over haar leven wordt overgenomen. Op dit moment wordt de stap gezet dat zij haar financiële onafhankelijkheid opgeeft en een budgetcoach of bewindvoerder accepteert. De moeder ontvangt een WIA-uitkering. De moeder heeft een mentor via de SMO en hulpverlening vanuit het FACT-team van de GGz. Uiteindelijk is het de bedoeling om door te stromen naar een eigen woonruimte. De moeder is het niet eens met het verzoek van de Raad. Het gezag over [minderjarige] betekent in emotioneel opzicht veel voor haar. Bovendien is haar huidige situatie niet meegenomen in het raadsonderzoek. Zij is nu weer bereikbaar en zij is in staat om beslissingen over [minderjarige] te nemen. Zij heeft ook al drie afspraken gehad met de jeugdzorgwerker van de GI. De GI heeft besloten om nog geen omgang tussen haar en [minderjarige] plaats te laten vinden, omdat deze haar situatie nog niet stabiel genoeg vond. Zij heeft tot nu toe weinig informatie gekregen over [minderjarige] . Ondanks dat zij al twee jaar geen contact heeft met [minderjarige] , acht zij zichzelf voldoende in staat om zijn belangen af te wegen en een gezagsbeslissing over hem te nemen. Zij heeft hem immers de eerste veertien jaar van zijn leven opgevoed. Bovendien duurt het nog maar twee jaar voordat [minderjarige] volwassen is. Het is de vraag hoeveel gezagsbeslissingen er nog genomen moeten worden. Gezien [minderjarige] ’s leeftijd neemt hij een deel van de beslissingen ook al zelf. Het is duidelijk dat de moeder, net als de vader, niet zelf de verzorging en opvoeding van [minderjarige] zal gaan dragen en dat hij in het gezinshuis zal blijven wonen. De moeder heeft in de afgelopen jaren ook geen verzet getoond tegen de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder vreest dat bij beëindiging van haar gezag de ondertoezichtstelling beëindigd of niet verlengd zal worden. Zij is dan aangewezen op de vader om informatie over [minderjarige] te krijgen en in contact met [minderjarige] te komen, terwijl uit het verleden al is gebleken dat de samenwerking tussen de ouders niet goed is. Deze situatie schaadt [minderjarige] meer dan het in stand houden van de huidige situatie, omdat tijdens een ondertoezichtstelling de GI het aanspreekpunt voor de ouders is. Primair verzoekt de moeder daarom het verzoek van de Raad af te wijzen. Subsidiair stelt de moeder voor de behandeling van het verzoek aan te houden en een aanvullend raadsonderzoek te gelasten, gezien de gewijzigde omstandigheden van de moeder.
De vader staat achter het verzoek van de Raad. De situatie van de moeder is nog niet stabiel. Zij is een paar keer weer vertrokken uit de voorziening en zij heeft afspraken met de GI afgezegd. De moeder heeft langdurig hulpverlening nodig. Zij is niet in staat het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. De vader vindt het belangrijk dat [minderjarige] contact kan hebben met zijn moeder. Als [minderjarige] dit wil, zal hij hieraan dan ook zijn medewerking verlenen.
Namens de GI is aangegeven dat er sinds kort weer contact is met de moeder. Desgevraagd heeft de GI aangegeven dat er weinig gronden zijn om de ondertoezichtstelling te laten voortduren als het gezag van de moeder wordt beëindigd. De vader handelt namelijk in het belang van [minderjarige] . Hij is welwillend en meedenkend en er is een goede communicatie met hem. Los van beëindiging van het gezag zal de moeder altijd de moeder van [minderjarige] blijven. Op dit moment geeft [minderjarige] aan geen contact met de moeder te willen hebben. Gezien zijn leeftijd en duidelijke mening hierin, wordt deze mening gerespecteerd. Als [minderjarige] op enig moment toch contact wil, zal er gekeken worden wat de mogelijkheden zijn. Zowel de vader als de gezinshuisouders zien het belang van het contact tussen [minderjarige] en de moeder, op het moment dat [minderjarige] daarvoor openstaat. Voortzetting binnen het vrijwillig kader is dan mogelijk. Er wordt op dit moment tevens bekeken op welke wijze de moeder informatie over [minderjarige] kan gaan krijgen.
[minderjarige] heeft, kort samengevat, in zijn brief en mondeling aangegeven dat hij het prima vindt als het gezag van de moeder wordt beëindigd, omdat het dan makkelijker is om zaken voor hem te regelen. Hij heeft geen contact met de moeder en hij heeft haar al lang niet gezien. Hij wil nu ook nog geen contact met haar, maar misschien wel als het langere tijd beter met haar gaat. In het gezinshuis gaat het goed met [minderjarige] . Hij heeft geregeld contact met de vader en met zijn grootouders (moederszijde).

De beoordeling

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (EHRM) op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
Daar waar de Nederlandse wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouder niet binnen een aanvaardbare termijn in staat is de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband (het gezag) schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder haar gezag niet heeft misbruikt. Van een situatie als vermeld in artikel 1:266, eerste lid, onder sub b BW is dus geen sprake.
Ter beoordeling van de rechtbank ligt voor of er sprake is van een situatie als vermeld in artikel 1:266, eerste lid, onder a BW. De moeder heeft erkend dat zij de afgelopen twee jaar uit beeld is geweest. Zij was dakloos, ernstig verslaafd en zij kampte met psychische problematiek. Ten gevolge daarvan is zij al die tijd niet bereikbaar geweest om (gezags)beslissingen over [minderjarige] te nemen en contact met hem te onderhouden. Zij was dus niet in staat haar gezag uit te oefenen en de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te nemen. Hierdoor is [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. De rechtbank merkt daarbij op dat ook in de periode daarvoor, toen [minderjarige] en zijn zus nog bij de moeder thuis woonden, er ernstige zorgen waren over de (fysieke) beschikbaarheid en de opvoedingsomgeving van de moeder en deze situatie dus al jaren gaande is. Door deze situatie ervaart [minderjarige] al vele jaren onzekerheid en onduidelijkheid ten aanzien van de rol en de positie van de moeder.
Zoals door de moeder is aangegeven, heeft zij sinds april 2023 de stap gezet om haar leven te stabiliseren door te verblijven in de doorstroomvoorziening van de SMO. Hoewel de rechtbank het toejuicht dat de moeder deze stap heeft gezet, ligt de vraag voor of deze ontwikkeling op dit moment voldoende is om de verantwoordelijkheid van het gezag over [minderjarige] te (blijven) dragen. De moeder heeft een start gemaakt met de aanpak van haar problemen. Zij heeft echter nog veel stappen te gaan voordat er gesproken kan worden van een voldoende stabiele situatie. Zij is onder andere nog (zeer) afhankelijk van de hulpverlening, er spelen psychische klachten (waarvan het de rechtbank niet duidelijk is in welke mate dit nog altijd van invloed is op het leven van de moeder), zij is verslavingsgevoelig en (naar eigen zeggen) pas recent gestopt met het (jarenlange) drugsgebruik en zij heeft nog geen eigen woonruimte. De rechtbank is er niet van overtuigd dat de moeder op dit moment en in de nabije toekomst de voorspelbaarheid en duidelijkheid aan [minderjarige] kan bieden, die hij nodig heeft. De rechtbank stelt daarmee vast dat de moeder onvoldoende in staat is de verantwoordelijkheid voor (de beslissingen over de) verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen afzienbare termijn te dragen. De aanvaardbare termijn, waarbinnen [minderjarige] de onzekerheid over de rol en positie van zijn moeder heeft moeten ervaren zonder vergaande ernstige schade voor zijn ontwikkeling, is al verstreken. Zoals de Raad naar voren heeft gebracht, moet [minderjarige] niet ervan afhankelijk zijn of zijn moeder haar leven weer op orde krijgt om zijn eigen leven op orde te hebben. [minderjarige] heeft ten behoeve van zijn ontwikkeling de voorspelbaarheid en de duidelijkheid nodig dat degene die het gezag over hem draagt, daadwerkelijk tijdig en weloverwogen beslissingen over hem kan nemen. Dat [minderjarige] binnen twee jaar achttien jaar wordt en ook al deels beslissingen zelf mag nemen, neemt niet weg dat er gedurende zijn minderjarigheid nog wel beslissingen genomen moeten worden door de gezagdragers, hetgeen tevens onvoorziene, spoedeisende beslissingen kunnen zijn.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat blijkens artikel 1:247, lid 1 BW het ouderlijke gezag een aantal bevoegdheden inhoudt, die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals onder andere de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind te nemen. Om invulling te kunnen geven aan het gezag moet een ouder betrokken zijn bij het leven van het kind, bekend zijn met zijn ontwikkeling en weten wat er in de minderjarige omgaat. De moeder heeft echter al ruim twee jaar geen contact met [minderjarige] en zij was tot kort geleden niet bereikbaar om informatie over [minderjarige] te ontvangen. Zij is niet, althans onvoldoende, bekend met zijn ontwikkeling of zijn huidige leven. De rechtbank acht de moeder dan ook niet in staat om een afweging te maken over de factoren die op dit moment in het leven van [minderjarige] spelen om tot een goede uitvoering van het gezag te kunnen komen.
Namens de moeder is gesteld dat bij beëindiging van het gezag van de moeder het risico dreigt dat de ondertoezichtstelling zal worden beëindigd en dat die situatie het belang van [minderjarige] , wegens de verstoorde verhouding tussen de ouders, meer schaadt dan het in stand houden van het gezag van de moeder (met ondertoezichtstelling). De rechtbank stelt vast dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op dit moment nog loopt tot 4 mei 2024. De rechtbank kan in onderhavige procedure geen rekening houden met wat in een toekomstige procedure over de ondertoezichtstelling mogelijk zal gebeuren. Daarnaast wegen voormelde omstandigheden, op grond waarvan de rechtbank van oordeel is dat de moeder onvoldoende in staat is de verantwoordelijkheid van het gezag over [minderjarige] te dragen en uit te voeren, dermate zwaar dat de rechtbank het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk acht dat het gezag van de moeder wordt beëindigd. Voortzetting van het gezag acht de rechtbank schadelijk voor [minderjarige] .
Namens de moeder is daarnaast verzocht de behandeling van het verzoek aan te houden om de Raad de gelegenheid te bieden een aanvullend onderzoek te doen naar de gewijzigde omstandigheden van de moeder. De rechtbank zal dit aanhoudingsverzoek van de moeder afwijzen. De aanvaardbare termijn is reeds verstreken en de rechtbank acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing over het verzoek van de Raad te nemen en acht, net als de Raad, een nader onderzoek niet noodzakelijk.
Gezien het voormelde is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW en de vereisten, die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging, is voldaan en zij zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
De rechtbank overweegt daarbij dat de moeder altijd de moeder van [minderjarige] zal blijven, ook als zij niet meer het gezag over hem draagt. De stabiliteit waar de moeder nu aan werkt, is ook in het belang van [minderjarige] (en zijn [zus] ). Hopelijk leiden deze positieve inspanningen van de moeder tot herstel van de omgang tussen de moeder en [minderjarige] . Zowel de GI als de vader heeft aangegeven omgang tussen de moeder en [minderjarige] mogelijk te maken op het moment dat [minderjarige] hiervoor openstaat. Daarnaast heeft de GI toegezegd dat de moeder informatie over [minderjarige] zal krijgen. De rechtbank vertrouwt erop dat de GI en de vader zich aan deze toezeggingen zullen houden.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op
[geboortedag 2] 1985 te [geboorteplaats 2] , over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2023 door
mr. Jansen, mr. Hamburger en mr. Van Term, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. Verger-Maas, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.