In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de omgangsregeling tussen een moeder en haar dochter, die onder voogdij staat van pleegouders. De moeder, die ontheven is uit het gezag over haar dochter, verzocht om wijziging van de bestaande omgangsregeling, die in 2020 was vastgesteld. De huidige regeling voorziet in maandelijkse ontmoetingen, maar de moeder wenst onbegeleide omgang om een hechtere band op te bouwen. De pleegouders verzetten zich tegen deze wijziging, stellende dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is, die een kwetsbare positie heeft en gebaat is bij stabiliteit en continuïteit.
De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige als leidend beschouwd en vastgesteld dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is die een aanpassing van de omgangsregeling rechtvaardigt. De rechtbank heeft ook de mening van de minderjarige in overweging genomen, die heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een uitbreiding van de omgang met haar moeder zonder de aanwezigheid van de pleegouders. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling het beste aansluit bij de behoeften van de minderjarige en heeft het verzoek van de moeder afgewezen. Tevens is het zelfstandig verzoek van de pleegouders tot veroordeling van de moeder in de proceskosten afgewezen, waarbij de rechtbank de kosten heeft gecompenseerd.