ECLI:NL:RBZWB:2023:9312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/02/408983 / FA RK 23-2007
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Term
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging omgangsregeling tussen moeder en pleegouders van minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de omgangsregeling tussen een moeder en haar dochter, die onder voogdij staat van pleegouders. De moeder, die ontheven is uit het gezag over haar dochter, verzocht om wijziging van de bestaande omgangsregeling, die in 2020 was vastgesteld. De huidige regeling voorziet in maandelijkse ontmoetingen, maar de moeder wenst onbegeleide omgang om een hechtere band op te bouwen. De pleegouders verzetten zich tegen deze wijziging, stellende dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is, die een kwetsbare positie heeft en gebaat is bij stabiliteit en continuïteit.

De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige als leidend beschouwd en vastgesteld dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is die een aanpassing van de omgangsregeling rechtvaardigt. De rechtbank heeft ook de mening van de minderjarige in overweging genomen, die heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een uitbreiding van de omgang met haar moeder zonder de aanwezigheid van de pleegouders. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling het beste aansluit bij de behoeften van de minderjarige en heeft het verzoek van de moeder afgewezen. Tevens is het zelfstandig verzoek van de pleegouders tot veroordeling van de moeder in de proceskosten afgewezen, waarbij de rechtbank de kosten heeft gecompenseerd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/408983 / FA RK 23-2007
datum uitspraak: 12 september 2023
beschikking betreffende de omgangsregeling
in de zaak van
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R. Joosen te Oosterhout,
tegen
[pleegouder 1] en [pleegouder 2] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A.M. Slootweg te Barneveld.
over de minderjarige:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2011, hierna: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 18 april 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het F9-formulier met bijlagen van 2 mei 2023 van mr. Joosen;
- het F9-formulier van 3 mei 2023 van mr. Slootweg;
- het F9-formulier van 18 juli 2023 van mr. Slootweg;
- het verweerschrift met bijlagen van 16 augustus 2023;
- het F9-formulier met bijlage van 23 augustus 2023 van mr. Joosen.
1.2
Het verzoek is mondeling en met gesloten deuren behandeld op 24 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad. De rechtbank heeft mevrouw [naam 1] van [pleegzorg] als informant aangemerkt en haar bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend.
1.3
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Haar brief is op 7 juli 2023 door de rechtbank ontvangen.

2.De feiten

2.1
Bij beschikking van deze rechtbank van 10 september 2013 is de moeder ontheven uit het gezag over [minderjarige] en is Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant benoemd als voogdes over [minderjarige] , waarbij bepaald is dat de maatregel zal worden uitgevoerd door de William Schrikker Jeugdbescherming.
2.2
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 november 2015, hersteld bij beschikking van 14 december 2015, is de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering ontslagen als voogdes en zijn de pleegouders benoemd tot voogden over [minderjarige] .
2.3
De moeder en de pleegouders hebben in gezamenlijk overleg afspraken gemaakt over de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder. Deze omgangsregeling is vastgelegd in het gespreksverslag van 9 maart 2020. Bij beschikking van deze rechtbank van 12 oktober 2020 is het verzoek van de moeder tot het uitbreiden van de omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] afgewezen. De moeder en [minderjarige] hebben thans elke maand omgang met elkaar, tweemaal per jaar een dagje weg in het bijzijn van de pleegouders en de andere maanden anderhalf uur omgang bij de pleegouders thuis en in hun bijzijn. De pleegouders stellen hiervoor een rooster op.

3.Het verzoek

3.1
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de op 9 maart 2020 door partijen vastgestelde omgangsregeling te wijzigen en de omgangsregeling te bepalen zoals door de moeder in het verzoekschrift bij punt 4.7 beschreven, inhoudende dat de moeder en [minderjarige] onbegeleide omgang hebben eenmaal per twee weken op zaterdagmiddag (dan wel een nader vast te stellen dag) van 13.00 uur tot 16.30 uur, waarbij de pleegouders [minderjarige] naar de moeder brengen en de moeder [minderjarige] weer bij de pleegouders terugbrengt, alsmede twee dagen in het jaar een onbegeleid dagje weg, dan wel een omgangsregeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te bepalen.
3.2
De pleegouders voeren verweer tegen het verzoek van de moeder en zij verzoeken tot afwijzing van de verzoeken van de moeder. Bij zelfstandig verzoek verzoeken de pleegouders de moeder te veroordelen in de proceskosten.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouder of van degene die in nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang, alsmede een onderling getroffen omgangsregeling, wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op grond van artikel 1:377a BW heeft de niet met het gezag belaste ouder recht op en verplichting tot omgang met haar kind.
4.2
Om de moeder in haar verzoek te kunnen ontvangen, dient de rechtbank allereerst vast te stellen of zij in een nauwe persoonlijke betrekking tot [minderjarige] staat. De rechtbank stelt op basis van de overgelegde informatie vast dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder is op grond hiervan dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
4.3
Voor de ontvankelijkheid van het verzoek van de moeder is het verder nodig dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 1:377e, eerste lid, van het BW. Op basis van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling stelt de rechtbank vast dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden sinds de afspraak van partijen in maart 2020 en de beschikking van deze rechtbank van 12 oktober 2020. Er zijn sindsdien (bijna) drie jaren verstreken. [minderjarige] is op dit moment inmiddels bijna twaalf jaar oud enzij wordt in staat geacht haar mening over het verzoek te geven (zoals [minderjarige] ook heeft gedaan in haar brief). Daarnaast heeft de moeder aangegeven dat haar persoonlijke situatie de laatste tijd stabieler is geworden, waardoor zij beter in staat is de omgangsafspraken na te komen. De rechtbank zal het verzoek van de moeder daarom hierna inhoudelijk beoordelen.
4.4
De moeder heeft verzocht tot wijziging en uitbreiding van de omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] . De moeder heeft ter onderbouwing van dit verzoek aangegeven dat de huidige omgangsregeling goed verloopt en dat [minderjarige] positief en enthousiast op haar reageert. De moeder is deze omgangsregeling, op enkele keren na vanwege onvoorziene omstandigheden, nagekomen. Volgens de moeder heeft [minderjarige] tegen haar gezegd dat [minderjarige] haar vaker wil zien. [minderjarige] is inmiddels een paar jaar ouder en kan naar visie van de moeder meer omgang aan. De Raad heeft tijdens de vorige juridische procedure al aangegeven dat [minderjarige] in de toekomst mogelijk een uitgebreidere omgang aan zal kunnen. De moeder wil een hechtere band met [minderjarige] opbouwen. De omgang vindt nu plaats in de woning en in het bijzijn van de pleegouders. De moeder vindt het lastig om daar invulling te geven aan de bezoekmomenten, omdat [minderjarige] en de pleegouders dat daar doen. De moeder wil daarom graag dat de omgang bij haar thuis of op neutraal terrein plaatsvindt. Ondanks de fysieke en psychische beperkingen van de moeder is zij in staat om een uitgebreidere omgangsregeling met [minderjarige] aan te gaan. Haar leven is stabiel, zij krijgt hulp van twee begeleidsters vanuit het PGB, zij heeft een eigen woning en een vaste relatie. Zij kan [minderjarige] een veilige en stabiele omgeving bieden. De moeder heeft aan de pleegouders verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling, maar zij zijn hiertoe niet bereid gebleken. [pleegzorg] heeft een (negatief) advies uitgebracht, maar dit is enkel gebaseerd op informatie vanuit de pleegouders. De moeder stelt voor om eerst de omgang in uren uit te bereiden en de behandeling van haar verzoek aan te houden om te bezien hoe [minderjarige] daarop reageert. Indien nodig kan er een (kort) raadsonderzoek gedaan worden en de moeder staat ook open voor deelname aan het Uniform Hulpaanbod. De moeder wil daarnaast graag meer betrokken worden in het leven van [minderjarige] en meer informatie over [minderjarige] ontvangen. Namens de moeder wordt verzocht om afwijzing van het zelfstandig verzoek van de pleegouders tot veroordeling van de moeder in de proceskosten.
4.5
De pleegouders hebben aangegeven dat zij een uitbreiding van de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] niet in het belang van [minderjarige] achten, omdat de huidige omgangsregeling het meest passend is bij de behoeften en de grenzen van [minderjarige] . [minderjarige] verblijft sinds zij 10 dagen oud is bij de pleegouders en zij heeft een hechtingsrelatie met hen. [minderjarige] is een kwetsbaar meisje. Zij heeft op sociaal-emotioneel en cognitief gebied een achterstand in haar ontwikkeling. [minderjarige] heeft aangegeven geen uitbreiding van de omgangsregeling te willen en niet zonder de aanwezigheid van de pleegouders. Zij heeft behoefte aan de nabijheid van de pleegouders. Het is in het belang van [minderjarige] om de bezoeken van de moeder op een zo natuurlijke manier te integreren in haar dagelijks leven. De meest veilige basis voor [minderjarige] is bij haar (en de pleegouders) thuis. De bezoeken tussen [minderjarige] en de moeder gaan op de huidige wijze goed. De pleegouders sturen een dag voor de omgang een herinnering aan de moeder, zodat zij de afspraak niet vergeet. De pleegouders zorgen voor de invulling van het bezoek door bijvoorbeeld spullen te kopen om iets te doen, zoals bakken of knutselen. De pleegouders zijn in huis aanwezig. Geregeld duren de bezoeken van de moeder op dit moment al langer, omdat de taxi van de moeder haar eerder brengt of later ophaalt. De pogingen tot uitbreiding van de omgangsregeling vanuit de moeder zorgen bij [minderjarige] voor onrust en verwarring. De pleegouders ervaren het als een schending van het onderlinge vertrouwen dat de moeder de omgangsregeling met [minderjarige] heeft besproken. De moeder legt hierdoor onnodig druk op [minderjarige] . Door de brief van de rechtbank is [minderjarige] op de hoogte van deze procedure. Er speelt op dit moment veel in het leven van [minderjarige] . Zij gaat dit jaar naar groep 8, maar zij heeft veel moeite om op sociaal en cognitief gebied mee te komen. Het doel is om te trachten [minderjarige] op VMBO basisniveau uit te laten stromen, maar daar zal nog veel voor moeten gebeuren. Een al dan niet voorlopige verandering in de omgangsregeling zal dusdanig veel stress geven en beslag leggen op de ruimte in [minderjarige] haar hoofd, dat dit contraproductief zal werken ten aanzien van dit doel. [minderjarige] is gebaat bij duidelijkheid en continuïteit. De pleegouders hebben het verzoek van de moeder voorgelegd aan [pleegzorg] . [pleegzorg] heeft geadviseerd de omgangsregeling te behouden zoals deze nu is en de pleegouders volgen dit advies op. De pleegouders zetten zich in voor de omgang tussen [minderjarige] en de moeder. Echter, het telkens ter discussie stellen van de omgangsregeling en de juridische strijd hierover is schadelijk voor de onderlinge verstandhouding. De pleegouders hebben aangegeven vaker een foto en informatie te kunnen sturen aan de moeder om haar meer te betrekken in het leven van [minderjarige] . De pleegouders verzoeken de moeder in de proceskosten te veroordelen, omdat zij voor de tweede keer een nodeloze procedure is gestart en zij verwijzen daarbij naar de uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage van 10 juli 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BX1712).
4.6
[minderjarige] heeft, kort samengevat, in haar brief aangegeven dat zij het niet leuk vindt om over de omgangsregeling te praten. Zij wil niet zonder haar (pleeg)ouders bij [de moeder] zijn. Zij wil eigenlijk gewoon een kind zijn die bij een papa en mama is geboren en niet ver weg van hen zijn.
4.7
Bij het verweerschrift van de pleegouders is een brief van [pleegzorg] van 17 juli 2023 gevoegd. Mevrouw [naam 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling daarnaast het volgende aangegeven. In het gesprek tussen [minderjarige] en de pleegzorgwerker heeft [minderjarige] aangegeven geen behoefte te hebben aan een ruimere omgangsregeling bij de moeder thuis. Gezien de behoeften en de ontwikkeling van [minderjarige] is de huidige omgangsregeling het meest passend voor haar. [minderjarige] is gebaat bij duidelijkheid en continuïteit. Veranderingen zorgen voor veel onrust en spanningen bij haar, die gevolgen hebben voor haar ontwikkeling. [minderjarige] is nog bezig met haar identiteitsontwikkeling, maar zij heeft een goed beeld van waar zij vandaan komt. Indien [minderjarige] aangeeft behoefte te hebben aan meer omgang met de moeder, dan heeft pleegzorg het vertrouwen dat de pleegouders zich daarvoor zullen inzetten.
4.8
De Raad heeft aangegeven dat het belang van [minderjarige] leidend is bij het vormgeven van de omgangsregeling met de moeder. De Raad heeft begrip voor de wens van de moeder om [minderjarige] meer onderdeel te laten zijn van haar leven, maar de vraag is waar [minderjarige] behoefte aan heeft en wat in het kader van haar ontwikkeling nodig en mogelijk is. De omgang met de moeder is belangrijk voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Het kwaliteit van de omgang is belangrijker dan de kwantiteit. Dat [minderjarige] tegenover de moeder mogelijk heeft aangegeven dat zij meer omgang wil, kan worden verklaard door haar loyaliteit naar de moeder. [minderjarige] ontleent haar veiligheid aan de aanwezigheid van de pleegouders als hechtingsfiguren, dus de Raad vindt het in het belang van [minderjarige] dat de omgang plaatsvindt in hun aanwezigheid. De Raad vraagt zich af met welk doel vaker of langere omgang zou moeten plaatsvinden. De huidige omgangsregeling komt namelijk al tegemoet aan de belangen en de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . De Raad ziet daarom geen meerwaarde in een uitbreiding van de omgangsregeling. De Raad ziet ook geen meerwaarde in een raadsonderzoek, omdat de visies van de betrokken partijen, [pleegzorg] en [minderjarige] al bekend zijn. De Raad vindt het aanhouden van de behandeling van het verzoek van de moeder niet in het belang van [minderjarige] , omdat dit bij [minderjarige] enkel zal zorgen voor meer onduidelijkheid en spanning. De Raad adviseert het verzoek van de moeder af te wijzen, omdat de huidige regeling voorziet in de belangen en behoeften van [minderjarige] .
4.9
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft begrip voor het feit dat de moeder graag meer omgang wil met [minderjarige] , omdat zij graag meer betrokken wil zijn in het leven van haar dochter. Er zijn echter meerdere omstandigheden in het leven van [minderjarige] die een belangrijke rol spelen bij de invulling van de omgang tussen [minderjarige] en de moeder. [minderjarige] woont al vrijwel heel haar leven bij de pleegouders. Zij zijn haar opvoeders ( [minderjarige] noemt hen ook papa en mama) en haar hechtingsfiguren. De woning van de pleegouders is haar thuis. Daarnaast is er bij [minderjarige] sprake van een achterstand in haar ontwikkeling op sociaal-emotioneel en cognitief gebied. Het belang van [minderjarige] is leidend bij beoordeling van het verzoek van de moeder. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht over de belangen en de behoeften van [minderjarige] om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de moeder. Een raadsonderzoek acht de rechtbank daarom, net als de Raad, niet nodig. De rechtbank acht een aanhouding van de behandeling haar verzoek niet in het belang van [minderjarige] , omdat de voortdurende onduidelijkheid bij [minderjarige] teveel spanning op zal leveren, hetgeen gevolgen kan hebben op de voortgang in haar ontwikkeling.
4.1
[minderjarige] heeft ten behoeve van haar identiteitsontwikkeling het recht haar moeder te kennen en het recht om omgang met haar te hebben. [minderjarige] ziet de moeder iedere maand. Uit de mondelinge behandeling is gebleken dat deze bezoeken geregeld al langer duren dan is afgesproken, omdat de taxi van de moeder haar vaak eerder brengt of later ophaalt. Er is tijdens de omgangsmomenten voldoende ruimte voor onbelaste omgang tussen [minderjarige] en de moeder in een voor [minderjarige] vertrouwde, veilige omgeving bij haar (en de pleegouders) thuis. De pleegouders doen veel moeite om deze omgang goed te laten verlopen. Zij onderhouden het contact met de moeder hierover, zij maken het omgangsrooster, zij herinneren de moeder een dag van tevoren aan de omgangsafspraak en zij verzorgen activiteiten voor [minderjarige] en de moeder. Uit de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] en de moeder tijdens het omgangsmoment alle mogelijke vrijheid wordt gegeven voor de omgang met elkaar. De omgang met de moeder wordt op de huidige wijze geïntegreerd in het leven van [minderjarige] , waardoor deze omgang plaatsvindt op een voor [minderjarige] zo comfortabel en onbelast mogelijke wijze. Zowel de moeder als de pleegouders geven aan dat de huidige omgangsregeling op dit moment goed verloopt.
De moeder heeft aangegeven dat [minderjarige] tegen haar heeft gezegd dat zij meer omgang met de moeder wil. Deze uitspraak heeft [minderjarige] echter mogelijk gedaan uit loyaliteitsgevoel. De mening van [minderjarige] blijkt duidelijk uit haar brief en het gesprek dat zij heeft gevoerd met de pleegzorgwerker van Vigere. [minderjarige] geeft aan geen behoefte te hebben aan een uitbreiding van de omgangsregeling met de moeder en zij wil dat de omgang plaatsvindt in de aanwezigheid van haar pleegouders. De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met deze gevoelens en wensen van [minderjarige] .
[minderjarige] heeft op sociaal-emotioneel en cognitief gebied een achterstand in haar ontwikkeling. Door deze kwetsbaarheid heeft zij meer dan gemiddeld baat bij duidelijkheid. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank gebleken dat een wijziging in de omgangsregeling spanningen bij [minderjarige] teweegbrengt, hetgeen negatieve gevolgen kan hebben voor haar ontwikkeling en mogelijk ook gevolgen kan hebben voor de omgang tussen [minderjarige] en de moeder. Daar komt nog bij dat [minderjarige] met een belangrijk schooljaar op de basisschool is gestart, namelijk in groep 8. Door haar ontwikkelingsachterstand zal er dit jaar nog veel ingezet moeten worden om te proberen om [minderjarige] uit te laten stromen naar het VMBO basisniveau. Het is in het belang van [minderjarige] dat de ruimte in haar hoofd, die zij nodig heeft voor school, niet in beslag genomen wordt door spanningen over (een wijziging van) de omgangsregeling met de moeder. De huidige omgangsregeling verloopt goed en deze is het meest passend bij de belangen en de behoeften van [minderjarige] . [minderjarige] is ten behoeve van haar ontwikkeling gebaat bij continuïteit van deze omgangsregeling.
De moeder lijkt haar hoop op een ruimere omgangsregeling ook te hebben geput uit de opmerking van de Raad tijdens de mondelinge behandeling van 15 september 2020 dat [minderjarige] mogelijk in de toekomst meer omgang aan zal kunnen. De kwetsbaarheid, die [minderjarige] door haar ontwikkelingsachterstand heeft, zal vermoedelijk haar hele verdere leven een rol blijven spelen. De rechtbank wil de moeder daarom meegeven dat zij er rekening mee moet houden dat de situatie van [minderjarige] blijft zoals deze nu is en dat er ook in de toekomst bij [minderjarige] geen ruimte voor meer omgang met de moeder kan ontstaan. Deze toekomstig onzekere situatie is helemaal afhankelijk van hoe [minderjarige] zich in haar verdere leven ontwikkelt. De rechtbank vertrouwt erop dat de pleegouders hun toezegging zullen nakomen dat zij zich inzetten voor meer omgang wanneer daarvoor bij [minderjarige] wel ruimte bestaat.
Gezien voormelde omstandigheden, de ontwikkeling van [minderjarige] en de mening van [minderjarige] acht de rechtbank de huidige omgangsregeling het meest passend voor [minderjarige] . Uitbreiding van de omgangsregeling of wijziging van de locatie vindt de rechtbank niet in het belang van [minderjarige] . De rechtbank zal daarom het verzoek van de moeder afwijzen.
4.11
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank stilgestaan bij de vraag wat er nog wel gedaan kan worden om de moeder meer te betrekken bij of in het leven van [minderjarige] . De pleegouders hebben in dat kader aangegeven dat zij vaker een foto van of informatie over [minderjarige] aan de moeder kunnen sturen. Tegen de moeder is gezegd dat zij bijvoorbeeld een kaartje aan [minderjarige] kan sturen. De rechtbank geeft partijen als suggestie mee om met elkaar in gesprek te gaan over hoe zij hier samen verder vorm aan kunnen geven.
4.12
De rechtbank zal het zelfstandig verzoek van de pleegouders tot veroordeling van de moeder in de proceskosten afwijzen. De situatie tussen partijen is niet vergelijkbaar met de situatie in de door de pleegouders genoemde uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Tussen het vorige en het huidige verzoek van de moeder aan de rechtbank zijn ongeveer drie jaren verstreken. De afwijzing van het verzoek van de moeder is verder gebaseerd op de beoordeling van de huidige omstandigheden. Er is geen sprake van het enkel herhalen van gronden door de moeder, die al in de vorige procedure zijn beoordeeld. De rechtbank zal, zoals het uitgangspunt is in familierechtelijke zaken, daarom de kosten van het geding tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.13
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023 door mr. Van Term, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.