ECLI:NL:RBZWB:2023:9314

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/02/409210 / FA RK 23/2109
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
  • mr. Jansen
  • mr. Van Term
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en hoofdverblijfplaats van minderjarigen in het kader van veiligheid en opvoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag en de hoofdverblijfplaats van minderjarigen. De vrouw, die met de kinderen in een veilige opvang verblijft, verzoekt om alleen het ouderlijk gezag over de minderjarigen te verkrijgen, terwijl de man, met wie zij eerder gehuwd was, niet in persoon is verschenen tijdens de zitting. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming om advies gevraagd, die heeft geadviseerd om de minderjarigen voorlopig bij de vrouw te laten verblijven, gezien de veiligheidsrisico's die aan de situatie zijn verbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw niet in staat zijn om gezamenlijk het gezag uit te oefenen, en dat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid van de vrouw en de kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om wijziging van het gezag en de zorgregeling aangehouden in afwachting van de resultaten van de ondertoezichtstelling door de Gecertificeerde Instelling. De rechtbank heeft wel besloten dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn en heeft haar toestemming verleend voor de inschrijving van de kinderen op school.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/409210 / FA RK 23/2109
datum uitspraak: 19 september 2023
de beschikking van de meervoudige kamer betreffende gezag en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.P.J. Brouwers te Tilburg,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer te Tilburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
locatie Eindhoven, hierna te noemen: de GI (de Gecertificeerde Instelling).

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 2 mei 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier met bijlagen van 4 mei 2023 van mr. Brouwers;
- het F9-formulier met bijlage van 8 mei 2023 van mr. Brouwers;
- de brief van de Raad van 22 mei 2023;
- de e-mail van de Raad van 16 juni 2023;
- het rapport van de Raad van 1 augustus 2023;
- de e-mail van de Raad van 17 augustus 2023 met bijlage.
1.2
Op 28 augustus 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de verzoeken met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- de vrouw (via Teams) met haar advocaat;
- de advocaat van de man;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De man is, hoewel correct opgeroepen, niet in persoon verschenen. De advocaat van de man heeft aangegeven dat de man hem een e-mail heeft gestuurd dat hij ziek is. De rechtbank heeft aanleiding gezien de zaak toch inhoudelijk te behandelen, ook nu er namens de man geen bezwaar is gemaakt om de zaak buiten zijn aanwezigheid mondeling te behandelen.
In verband met de samenhang met het door de Raad ingediende verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen met kenmerknummer C/02/412809 / JE RK 23-1444 zijn de zaken gezamenlijk mondeling behandeld. In deze zaak is bij separate beschikking beslist.
1.3
De [minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft geen gebruik hiervan gemaakt.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank van [datum 1] 2019 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op
[datum 2] 2020 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Gedurende het huwelijk van partijen zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2011, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2015, hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2017, hierna te noemen: [minderjarige 3] .
Na de echtscheiding is het navolgende minderjarige kind geboren:
- [minderjarige 4] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 4] 2022, hierna te noemen: [minderjarige 4] .
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De man heeft [minderjarige 4] erkend. De vrouw oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 4] uit.
2.4
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.5
Bij beschikking van 16 maart 2022 heeft deze rechtbank, conform de overeenkomst tussen partijen, bepaald dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hun hoofdverblijf hebben bij de man en dat [minderjarige 1] zal worden ingeschreven op het adres van de vrouw, alsmede dat de vrouw (onder wijziging van de echtscheidingsbeschikking van [datum 1] 2019) in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd is tot contact met de minderjarigen gedurende drie achtereenvolgende weken van vrijdag om 17.00 uur tot zondag om 18.00 uur alsmede de helft van de vakanties en feestdagen (nader in te vullen in onderling overleg), waarbij de minderjarigen door de vrouw worden opgehaald en teruggebracht bij de oma (vaderszijde).
2.6
Bij vonnis in kort geding van 4 mei 2023 van deze rechtbank heeft de rechtbank verzocht de Raad een onderzoek te verrichten en rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door partijen komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Is hulpverlening nodig, en zo ja, met welk doel?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden, die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
Daarnaast is bepaald dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig, totdat is beslist in de bodemprocedure, hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw, zonder dat er een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld. Tevens is voorlopig vervangende toestemming verleend aan de vrouw om voormelde minderjarigen op het adres van de vrouw in te schrijven en om hen in te schrijven op een basisschool in de gemeente waar de vrouw verblijft.
2.7
Bij beschikking van de rechtbank van 11 september 2023 (inzake: C/02/412809 / JE RK 23-1444) zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI. Gezien deze ondertoezichtstelling en het verzoek aan de GI in het dictum van die beschikking merkt de rechtbank de GI in de onderhavige procedure als belanghebbende aan.
2.8
De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair: te bepalen dat de vrouw voortaan alleen is belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
Subsidiair: te bepalen dat het gezag van de man ten aanzien van voormelde minderjarigen geschorst wordt voor de duur van één jaar, zodat de vrouw voor de duur van één jaar alleen het gezag over de minderjarigen uitoefent;
Meer subsidiair:
1. te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vrouw zal zijn gelegen;
2. aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op het adres van de vrouw;
3. aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op een school in de verblijfplaats van de vrouw;
II. te bepalen, onder wijziging naar de beschikking van 16 maart 2022, dat de man in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd is tot contact met de minderjarigen in afstemming van de betrokken hulpverlening.
3.2
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangegeven dat zij gedurende het huwelijk de zorg had voor de minderjarigen. De man is dominant en controlerend geweest en de vrouw is tijdens het huwelijk door hem ernstig beperkt in haar vrijheid. Ook na de echtscheiding bleef de man het leven van de vrouw beheersen door onder andere intieme terreur, dwang en haar te isoleren, alsmede door (fysiek en psychisch) huiselijk geweld. De vrouw heeft ten tijde van de overeenkomst zoals vermeld in de beschikking van 16 maart 2022 druk ervaren om akkoord te gaan met de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de man. Ongeveer acht weken daarna woonden de minderjarigen alweer fulltime bij de vrouw en droeg zij wederom de volledige verzorging en opvoeding van hen. Er heeft nog een Islamitisch huwelijk plaatsgevonden tussen de man en de vrouw. De man bleef een grote machtspositie over de vrouw houden, waarbij hij de vrouw onder druk zette om taken voor hem te doen en de man bepaalde dat de minderjarigen alleen met zijn toestemming de woning mochten verlaten. De vrouw kreeg straf van de man als zij de man iets weigerde. De man dreigde onder andere om het gezin te verhuizen naar een Islamitisch land. Daarnaast heeft de man eens de autosleutel van de vrouw afgenomen en de vrouw zonder geld achtergelaten waardoor zij niet in staat was boodschappen voor de minderjarigen te betalen. Sinds maart 2023 verblijft de vrouw met de minderjarigen in een vrouwenopvang op een geheime locatie. Sindsdien hebben de minderjarigen geen contact meer met de man. Er is door de hulpverlening een risicoscreening gedaan, waarbij codering rood (zeer ernstig gevaar) aan de situatie is gegeven. De zorgen over de veiligheid zijn niet alleen benoemd door de moeder, maar ook door de hulpverlening en de politie. Tevens hebben de minderjarigen aangegeven zich onveilig te voelen. De vrouw vreest voor eerwraak en er is een risico op ontvoering van de minderjarigen. De vrouw is niet bestand tegen de machtspositie van de man. Daardoor is er een risico dat zij vervalt in oude patronen. De vrouw heeft eerder meerdere keren in de veilige opvang met de minderjarigen verbleven, maar zij is telkens teruggekeerd naar de man. De intieme terreur moet doorbroken worden, zodat de man geen macht meer over de vrouw heeft. De vrouw verzoekt wijziging van het gezag, omdat de man het gezamenlijk gezag gebruikt als pressiemiddel en daarmee zaken bij de vrouw afdwingt. Zolang er gezamenlijk gezag is, zal de man zijn macht over haar blijven uitoefenen. Daarnaast zijn de ouders niet in staat om met elkaar te overleggen en samen beslissingen over de minderjarigen te nemen, omdat de onderlinge verhouding ernstig is verstoord. Op dit moment is er geen communicatie tussen de vrouw en de man. Gezien deze situatie zijn de minderjarigen klem en verloren geraakt tussen de ouders. De vrouw verwacht niet dat hier op korte termijn verandering in komt. Mocht er geen wijziging of een tijdelijke schorsing van het gezag van de man plaatsvinden, dan verzoekt de vrouw om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar te bepalen en vervangende toestemming voor de inschrijving van hen op een andere school. De vrouw heeft in het verzoek verzocht om het contact tussen de minderjarigen en de man middels de hulpverlening te laten plaatsvinden. De vrouw kan zich echter vinden in het advies van de Raad, waarin is aangegeven dat het op dit moment wegens de veiligheidsrisico’s niet verantwoord is om het contact tussen de minderjarigen en de man plaats te laten vinden en dat de hulpverlening via de ondertoezichtstelling eerst meer zicht moet krijgen op de huidige situatie voordat er gekeken kan worden naar de mogelijkheden voor contact. De moeder is bereid om mee te werken aan het verstrekken van informatie aan de vader in samenspraak met de GI zolang de veiligheid van de moeder en de minderjarigen gewaarborgd blijft.
4.2
De Raad heeft, zoals verzocht in het vonnis in voormeld kort geding, een onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek heeft de Raad (in de zaak met kenmerk: C/02/412809 / JE RK 23-1444) verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de GI. Het is de Raad onvoldoende gelukt om een eenduidig beeld te krijgen over de onveiligheid, omdat de ouders in hun verhalen lijnrecht tegenover elkaar staan. Het ontbreekt aan feitelijk bewijs dat er sprake is van intieme terreur. Echter, de vrouw is wel met een code rood geplaatst in de vrouwenopvang en de hulpverleners en de politie vrezen voor de veiligheid van de vrouw en de minderjarigen. De Raad kan niet voorbij gaan aan deze zorgen en kan het risico tot ernstige gevolgen niet nemen. De minderjarigen verblijven nu wederom met de vrouw in een veilige opvang op een geheime locatie. De vrouw verzorgt hen goed en de betrokken hulpverlening heeft zicht op hen. De Raad heeft geadviseerd om op dit moment geen verandering aan te brengen in de situatie, hetgeen betekent dat de minderjarigen geen contact hebben met de man en de verblijflocatie, de school en de hulpverlening geheim moeten blijven, totdat er meer zicht is op de veiligheid van de vrouw en de minderjarigen. Het opstarten van begeleide omgang of (video)bel contact brengt naar visie van de Raad teveel risico’s met zich mee ten aanzien van het achterhalen van de verblijfplek van de minderjarigen. De Raad vindt dat de man wel geïnformeerd moet gaan worden over de minderjarigen. De Raad acht het daarnaast van belang dat er binnen de ondertoezichtstelling zicht komt op de minderjarigen, op de ouders en op de veiligheid van de minderjarigen en de vrouw in het contact met de man, alsmede dat er hulpverlening wordt ingezet voor de minderjarigen en de ouders. Ook dient er gekeken te worden op welke wijze de minderjarigen en de man contact met elkaar kunnen hebben en hoe de man geïnformeerd kan worden over de minderjarigen. De Raad adviseert daarom om het verzoek tot wijziging van de zorgregeling aan te houden voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad adviseert daarnaast om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen vast te stellen bij de vrouw. Zij verblijven al bij haar, de vrouw heeft altijd een grote rol gehad in de verzorging en opvoeding van de minderjarigen en vanuit de hulpverlening zijn er geen zorgen of de vrouw de zorg voor de minderjarigen kan dragen. De Raad heeft in het onderzoek niet het onderwerp van het gezamenlijk gezag meegenomen, omdat daarover geen vraag is gesteld in de opdracht aan de Raad en het verzoek hierover pas later door de vrouw bij de rechtbank is ingediend. De Raad adviseert het verzoek van de vrouw over het gezag tevens aan te houden in afwachting van de resultaten van de ondertoezichtstelling.
4.3
Namens de man is naar voren gebracht dat de essentie van het rapport van de Raad is dat de verhalen van de man en de vrouw lijnrecht tegenover elkaar staan en dat de Raad de waarheid niet kan achterhalen. De conclusies van de Raad zijn louter gebaseerd op de verhalen van de vrouw over haar zorgen over onveiligheid voor haar en de minderjarigen, hetgeen door de hulpverlening is herhaald. Dit is niet nader met bewijzen onderbouwd. De zorgen over de veiligheid hebben echter ernstige gevolgen, namelijk dat de man geweerd wordt uit het leven van de minderjarigen. Hij weet niet waar ze verblijven of hoe het met hen gaat en hij heeft geen contact met hen. De man stelt dat het verhaal van de vrouw niet correct is. Echter, zolang hierover twijfel bestaat, zal de man niet betrokken worden in het leven van zijn kinderen. Namens de man wordt verzocht om afwijzing van het verzoek tot wijziging van het gezamenlijk gezag. Dit verzoek is enkel gebaseerd op het verhaal van de vrouw over de zorgen over de veiligheid. Bovendien heeft de advocaat van de man nooit verzoeken gekregen vanuit de vrouw om mee te werken aan bepaalde beslissingen voor de minderjarigen. De suggestie dat de man mogelijk in de toekomst niet mee zal werken, biedt geen basis voor het verzoek. De man wil graag contact met de minderjarigen. De man had voor het vertrek van de vrouw een goede band met hen.

5.De beoordeling

Gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
5.2
Op basis van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat de man en de vrouw op dit moment onvoldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit te oefenen. De vrouw heeft gesteld dat er sprake is van intieme terreur en dat de man zijn gezagspositie misbruikt om macht uit te oefenen over de vrouw. De rechtbank kan, net als de Raad, op basis van de overgelegde stukken onvoldoende vaststellen of hiervan inderdaad sprake is. De rechtbank is echter wel voldoende gebleken dat de verhouding tussen de ouders ernstig is verstoord en dat de ouders niet (kunnen) communiceren met elkaar, alsmede dat de minderjarigen hiervan ernstige hinder ondervinden.
De minderjarigen zijn evenwel bij beschikking van 11 september 2023 onder toezicht gesteld van de GI. De rechtbank heeft aan de GI verzocht om binnen de uitvoering van de ondertoezichtstelling onder andere zicht te krijgen op de veiligheidskwestie, de (on)mogelijkheden van contact tussen de minderjarigen en de man, alsmede op welke wijze de man op de hoogte kan worden gehouden van hun ontwikkeling. De mogelijkheid van verbetering van de verhouding en communicatie tussen de ouders binnen afzienbare termijn (middels de hulpverlening) is daardoor niet uitgesloten. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw ten aanzien van het eenhoofdig gezag aanhouden in afwachting van de resultaten en de vorderingen binnen de ondertoezichtstelling, zoals zij hierna in overweging 5.8 zal aangegeven.
5.3
De vrouw heeft subsidiair verzocht het gezag van de man voor een jaar te schorsen. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen en zij overweegt hiertoe als volgt. De rechtbank ziet onvoldoende grondslag om het gezag van de man tijdelijk te schorsen. Door de ondertoezichtstelling kan de vrouw immers via de betrokken jeugdzorgwerker van de GI gezagsbeslissingen over de minderjarigen voorleggen aan de man en de man kan via diezelfde weg zijn reactie hierop geven. De GI kan ook een bemiddelende rol spelen. Dat vooralsnog bepaalde aspecten in het leven van de minderjarigen, conform het advies van de Raad, geheim moeten blijven, doet hier niet aan af, aangezien daarmee door de GI in het kader van de ondertoezichtstelling rekening gehouden kan worden.
Hoofdverblijfplaats, vervangende toestemming en de zorgregeling
5.4
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten: de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.5
De vrouw heeft onder I meer subsidiair verzocht het hoofdverblijf van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij haar te bepalen. De vrouw heeft het hele leven van deze minderjarigen de zorg over hen gedragen. Bij beschikking van 16 maart 2022 heeft deze rechtbank, conform de overeenkomst tussen de ouders, weliswaar bepaald dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hun hoofdverblijf hebben bij de man, maar uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de minderjarigen binnen enkele weken daarna alweer bij de vrouw verbleven. De minderjarigen verblijven inmiddels met de vrouw op een geheime locatie, waarbij door de Raad is geadviseerd om vooralsnog de locatie daarvan geheim te houden en de minderjarigen voorlopig geen contact met de man te laten hebben, in ieder geval totdat er binnen de ondertoezichtstelling meer zicht is gekregen op de veiligheidsaspecten. De Raad heeft van de hulpverlening vernomen dat de vrouw de minderjarigen goed verzorgt. Gezien deze omstandigheden acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw te bepalen. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de vrouw toewijzen.
5.6
De vrouw heeft daarnaast verzocht vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op het adres van de vrouw en voor de inschrijving van hen op een school in de verblijfplaats van de vrouw. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is niet gebleken dat de man hiervoor zijn toestemming verleent. De rechtbank heeft in het kort geding vonnis van 4 mei 2023 voorlopig vervangende toestemming verleend aan de vrouw om voormelde minderjarigen op het adres van de vrouw in te schrijven en om hen in te schrijven op een basisschool in de gemeente waar de vrouw verblijft. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat zij definitief op het adres van de vrouw ingeschreven worden en dat zij eveneens definitief ingeschreven worden op een school in de gemeente waar de vrouw met hen verblijft. De minderjarigen zijn erbij gebaat dat zij hieromtrent duidelijkheid hebben. De rechtbank zal daarom deze verzoeken toewijzen.
5.7
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw onder II (de zorgregeling) kan de rechtbank op dit moment nog geen beslissing nemen, omdat er nog teveel onduidelijk is over de gezinssituatie. Op dit moment verblijven de minderjarigen met de vrouw op een geheim adres in de veilige opvang en is het contact met de man verbroken. De rechtbank stelt vast dat er zeer ernstige zorgen zijn benoemd over de veiligheid van de vrouw en de minderjarigen in het contact met de man op basis van hetgeen de vrouw heeft verteld, de minderjarigen hebben verteld en de betrokken hulpverlening en de politie daarover hebben aangegeven. De man heeft dit betwist. De rechtbank constateert dat, indien deze zorgen op waarheid berusten, er dan grote veiligheidsrisico’s voor de vrouw en de minderjarigen zijn. Ook indien er geen veiligheidsrisico’s vanuit de man blijken te zijn, zijn er nog ernstige zorgen. Het is in het belang van de minderjarigen dat hierover eerst meer duidelijkheid komt. De rechtbank heeft in de beschikking over de ondertoezichtstelling aan de GI verzocht om onder andere zicht te krijgen op deze veiligheidskwestie en de (on)mogelijkheden van contact tussen de minderjarigen en de man. De rechtbank zal daarom, conform het advies van de Raad, dit verzoek van de vrouw aanhouden in afwachting van de resultaten en de vorderingen binnen de ondertoezichtstelling.
5.8
De rechtbank verzoekt aan de GI om uiterlijk op na te melden pro forma datum schriftelijk verslag uit te brengen over het verloop van de ondertoezichtstelling en de hulpverlening, alsmede haar standpunt te geven ten aanzien van de verzoeken van de vrouw over (wijziging van) het gezamenlijk gezag en de zorgregeling. De rechtbank verzoekt de GI om haar tevens te informeren of zij voornemens is een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling in te dienen om (zo nodig) de zaken weer gezamenlijk te kunnen behandelen.
5.9
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarigen
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2011;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2015;
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2017;
hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
verleent aan de vrouw, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, toestemming om voormelde minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in te schrijven op haar adres;
verleent aan de vrouw, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, toestemming om voormelde minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in te schrijven op een school in de verblijfplaats van de vrouw;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van de verzoeken van de vrouw onder I primair (wijziging gezag) en onder II (zorgregeling) aan tot
dinsdag 30 juli 2024 PRO FORMA;
verzoekt aan de GI om uiterlijk op voormelde pro forma datum schriftelijk verslag uit te brengen en haar standpunt kenbaar te maken over de aangehouden verzoeken, zoals aangegeven in overweging 5.8;
wijst af het verzoek van de vrouw onder I subsidiair (schorsing gezag van de man voor de duur van één jaar);
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2023 door mr. Hamburger, voorzitter tevens kinderrechter, mr. Jansen en mr. Van Term, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.