ECLI:NL:RBZWB:2023:9315

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/02/412245 / JE RK 23-1349
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen, kinderrechter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van geschillenregeling

Op 1 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen tot 31 augustus 2024, en een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder te verlengen. De kinderrechter heeft de ouders, de GI en de Raad gehoord tijdens een mondelinge behandeling op 1 september 2023. De kinderen zijn onder toezicht gesteld sinds 31 augustus 2018 en verblijven momenteel bij de moeder. De GI heeft zorgen geuit over de ontwikkeling van de kinderen in de huidige thuissituatie bij de moeder, die kampt met verschillende problematiek, en heeft daarom verzocht om de kinderen terug te plaatsen bij de vader. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om de kinderen bij haar te laten wonen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 1 augustus 2024. Het verzoek van de moeder om de kinderen bij haar te laten wonen is afgewezen, evenals het verzoek van de Raad om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: C/02/412245 / JE RK 23-1349 (verlenging ondertoezichtstelling),
C/02/411714 / JE RK 23-1233 (geschillenregeling)
C/02/413187 / JE RK 23-1515 (machtiging tot uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 1 september 2023
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over verlenging ondertoezichtstelling, de geschillenregeling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
betreffende
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
verzoeker inzake: C/02/412245 / JE RK 23-1349,
belanghebbende inzake: C/02/411714 / JE RK 23-1233 en C/02/413187 / JE RK 23-1515,
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
locatie Breda, nader te noemen: de Raad,
verzoeker inzake: C/02/413187 / JE RK 23-1515,
gehoord op grond van artikel 810 Rv inzake:
C/02/411714 / JE RK 23-1233 en C/02/412245 / JE RK 23-1349,
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N.P. Scholte, te 's-Hertogenbosch,
verzoeker inzake: C/02/411714 / JE RK 23-1233,
belanghebbende inzake: : C/02/412245 / JE RK 23-1349 en C/02/413187 / JE RK 23-1515,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbende inzake: C/02/412245 / JE RK 23-1349, C/02/411714 / JE RK 23-1233 en C/02/413187 / JE RK 23-1515.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
Inzake C/02/412245 / JE RK 23-1349:
- de beschikking betreffende een verwijzing van de rechtbank Gelderland van 24 juli 2023, met daarbij het verzoekschrift van de GI van 26 juni 2023 met bijlagen;
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 1 augustus 2023, met daarin alle genoemde stukken;
- het e-mailbericht van de Raad van 19 juli 2023.
Inzake C/02/411714 / JE RK 23-1233:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 12 juli 2023;
- het verweerschrift van de GI, binnengekomen bij de rechtbank op 24 augustus 2023,
Inzake C/02/413187 / JE RK 23-1515:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 24 augustus 2023;
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 25 augustus 2023.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
1. september 2023. Verschenen en gehoord zijn:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die apart van elkaar en van de anderen zijn gehoord;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
Gelet op de nauwe samenhang van de onderhavige verzoeken met het verzoek van de moeder tot het treffen van een voorlopige voorziening aangaande de zorgregeling (zaaknummer C/02/411578 / FA RK 23-3218), zijn deze zaken tijdens de mondelinge behandeling van 1 september 2023 tegelijk behandeld. Inzake de voorlopige voorziening is bij separate beschikking beslist.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.2
Bij beschikking van 31 augustus 2018 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland. Deze ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd. Bij beschikking van 25 augustus 2022 van de rechtbank Gelderland is die gecertificeerde instelling vervangen door de GI. Bij beschikking van 1 augustus 2023 is (inzake C/02/412245 / JE RK 23-1349) is de ondertoezichtstelling van de kinderen ambtshalve verlengd met ingang van 31 augustus 2023 tot 16 september 2023 en is een beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden.
2.3
Bij beschikking van 5 juli 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de andere ouder met gezag, zijnde de moeder, verleend met ingang van 5 juli 2022 tot 31 augustus 2022. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd.
Bij beschikking van 25 augustus 2023 van de kinderrechter in deze rechtbank is (inzake C/02/413187 / JE RK 23-1515) de machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder met gezag op verzoek van de Raad verlengd met ingang van 31 augustus 2023 tot 8 september 2023 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden in afwachting van de mondelinge behandeling.
2.4
De kinderen verblijven op basis van voormelde machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder.

3.De verzoeken

3.1
Inzake C/02/412245 / JE RK 23-1349 is aan de orde het (resterende) verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen tot 31 augustus 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
Inzake C/02/411714 / JE RK 23-1233 verzoekt de vrouw, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad, om af te zien van een krachtens machtiging toegestane wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen, althans een zodanige beslissing te nemen als u in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
3.3
Inzake C/02/413187 / JE RK 23-1515 is aan de orde het (resterende) verzoek van de Raad de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de andere ouder met gezag, zijnde de moeder, te verlengen tot 30 november 2023, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De GI heeft naar voren gebracht dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor de duur van een jaar. Zij hebben een hechtingsstoornis en daardoor extra behoeften op sociaal-emotioneel gebied. [minderjarige 2] is in een aantal ontwikkeltaken jonger dan haar kalenderleeftijd. Bij [minderjarige 1] kan, als hij iets oneerlijk vindt, zijn gedrag omslaan en kan hij brutaal zijn richting volwassenen. [minderjarige 1] is van school gewisseld, omdat de vorige school handelingsverlegen was ten aanzien van zijn gedrag. De GI maakt zich zorgen over de puberteitsfase en het risico dat het destructief gedrag toeneemt waardoor [minderjarige 1] zijn stresssysteem in disbalans blijft en hij hierdoor onvoldoende tot ontwikkeling komt.
De GI heeft bij besluit van 23 juni 2023 aan de ouders laten weten dat zij niet een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder zal verzoeken en dat de plaatsing bij de moeder zal eindigen en de kinderen weer bij de vader zullen gaan verblijven. Er is daarmee geprobeerd om de kinderen tijdens de zomervakantie bij de vader terug te plaatsen, zodat zij daar in het nieuwe schooljaar zouden starten. Dit is echter niet gelukt, omdat de moeder het niet eens is met het besluit van de GI en haar medewerking niet heeft verleend. Er is door deze situatie veel onrust en onduidelijkheid bij de kinderen ontstaan.
De reden dat de GI dit besluit heeft genomen is omdat zij het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen niet langer noodzakelijk vindt dat zij nog langer bij de moeder verblijven. Hoewel het perspectief van de kinderen eerder bepaald is bij de moeder, heeft de GI ernstige zorgen over hun ontwikkeling in het gezin van de moeder en haar partner. De moeder heeft een licht verstandelijke beperking en eigen problematiek (OCD, chronische depressie) en lichamelijke klachten. Ook de partner van de moeder heeft een licht verstandelijke beperking. De moeder en haar partner komen niet toe aan hun eigen persoonlijke ontwikkeling en behandeling, waarvan De Gezinsmanager in het perspectiefonderzoek heeft aangegeven dat dit noodzakelijk is om de opvoeding te kunnen blijven dragen. Er is een disbalans in wat de kinderen nodig hebben op het gebied van gehechtheidsrelaties en stimulering, ondersteuning en begrenzing en wat de moeder en haar partner kunnen bieden. Het afgelopen jaar is er veel hulpverlenging om het systeem heen gebouwd. Zo biedt [zorgbegeleiding] 24 uurs zorg in een ambulante ondersteuningsvorm. Desondanks heeft de GI signalen ontvangen dat de moeder en haar partner de opvoeding van de kinderen onvoldoende aan kunnen. Hun draagkracht en draaglast is niet in balans, hetgeen stress binnen het gezin veroorzaakt. De GI maakt zich zorgen of de moeder niet teveel verantwoordelijkheid vraagt van de kinderen, gezien hun leeftijd en ontwikkeling. Er zijn zorgen over het risico van een sociaal isolement, omdat de kinderen buitenshuis niet afspreken, omdat de moeder en de partner hier risico’s in zien. Daarnaast voeren de moeder en haar partner niet altijd één lijn in de opvoeding. Er dient eigenlijk een intensief hulpverleningstraject en diagnostiek ingezet te worden op de hechtingsontwikkeling van de kinderen, maar dit kan niet worden ingezet, omdat de gezinssituatie bij de moeder dit niet toelaat. De kinderen komen tekort op het gebied van psychische bescherming, stressregulatie en in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Bij de moeder worden onvoldoende verandermogelijkheden gezien. Gezien deze hoge risico’s vindt de GI dat er bij de moeder geen sprake is van ‘goed genoeg ouderschap’. De GI ziet bij de moeder op sociaal-emotioneel gebied een grote bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen.
Er speelt daarnaast ouderproblematiek tussen de ouders. De ouders vinden het lastig om met elkaar te communiceren en raken al snel verwikkeld in een strijd. De communicatie van de moeder richting de vader is vanuit haar eigen behoefte en angsten en ze heeft daarin snel een stressreactie. Dit is niet in het belang van de kinderen. In 2022 heeft er een periode geen omgang plaatsgevonden tussen de kinderen en de vader en ook recent (net na de zomervakantie 2023) zijn er omgangsmomenten niet doorgegaan.
De GI ziet bij de vader minder risico’s in de bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen dan bij de moeder. Stichting Jeugdbescherming Gelderland heeft eerder gezien dat de vader een responsieve en warme opvoeding kan bieden. Er is niet geconcludeerd dat er sprake is van een onveilig pedagogisch klimaat bij de vader en zijn partner. De andere kinderen van de vader staan niet onder toezicht. Het contact tussen de GI en de vader is in positieve zin hersteld. De vader is coöperatief en actief aanwezig. Hij verleent medewerking aan de ingezette hulpverlening. De vader heeft een eigen bedrijf, is flexibel en dus meer beschikbaar. Bij de vader zal worden gewerkt aan gepast onderwijs voor beide kinderen, hulpverlening in de thuissituatie bij de vader, het versterken hechtingsrelatie van de kinderen en de omgangsafspraken met beide ouders en de kinderen.
De GI is zich ervan bewust dat de kinderen al veel wisselingen in verblijfplaats hebben gekend en dat hun perspectief eerder is bepaald bij de moeder. Echter, de zorgen van de GI over het (onvoldoende) pedagogische klimaat bij de moeder zijn dermate groot dat zij het niet in het belang van de kinderen acht om de uithuisplaatsing aldaar te verlengen.
De GI heeft vernomen dat de Raad met spoed onderzoek zal doen naar bij welke ouder de kinderen het beste kunnen wonen. De GI realiseert zich dat onder voormelde omstandigheden op dit moment de kinderen niet overgeplaatst kunnen worden naar de vader, hetgeen betekent dat de kinderen nog voor een korte periode bij de moeder moeten blijven of neutraal geplaatst moeten worden. De GI denkt dat het beter is om de uitvoering van de ondertoezichtstelling over te dragen aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, indien het besluit wordt genomen dat de kinderen bij de moeder blijven wonen. De GI verzoekt om aanhouding van het verzoek van de Raad en het verzoek van de moeder in afwachting van het onderzoek van de Raad.
4.2
Namens de Raad is verklaard dat met het door de GI genoemde onderzoek al een aanvang is gemaakt. De GI heeft de beslissing tot ‘einde plaatsing’ bij de moeder voorgelegd aan de Raad. In eerste instantie was de Raad het eens met de GI om de uithuisplaatsing van de kinderen niet te verlengen bij de moeder. De Raad heeft vervolgens een verslaglegging van [zorgbegeleiding] , de hulpverlening bij de moeder, ontvangen, waaruit blijkt dat de thuissituatie bij de moeder anders is dan wordt beschreven door de GI. De Raad heeft weinig zicht op de situatie van de vader. Het is de Raad daarnaast onvoldoende duidelijk wat de kinderen van hun opvoeders nodig hebben. De Raad heeft daarom besloten een onderzoek uit te voeren naar het perspectief van de kinderen, namelijk naar welke woonplek bij welke gezaghebbende ouder en welke zorgregeling het meest passend voor de kinderen is, gezien hun behoeften. Er is meer tijd nodig om in het belang van de kinderen tot een duurzame beslissing hierover te komen. Zij hebben al de nodige wisselingen in opvoedsituaties meegemaakt. Het zijn kwetsbare kinderen, waarbij er sprake is van onder andere hechtingsproblematiek. De Raad verwacht dat het onderzoek drie maanden zal duren. Na afronding daarvan is de Raad in staat een definitief advies over de voormelde kwesties te geven. De Raad acht het in het belang van de kinderen om hen gedurende het onderzoek niet te verplaatsen naar de vader. De Raad verzoekt daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de moeder te verlengen voor de verzochte duur.
4.3
Door en namens de moeder is ter onderbouwing van haar verzoek aangegeven dat zij het niet eens is met het besluit van de GI van 23 juni 2023 tot einde van de plaatsing van de kinderen bij haar. De kinderen verblijven bij haar sinds juli 2022. Er heeft door De Gezinsmanager een perspectiefonderzoek plaatsgevonden, waarbij de conclusie was dat het mogelijk was om de kinderen bij de moeder te laten opgroeien. Het perspectief is vervolgens bij de moeder bepaald. De moeder is door de beslissing van de GI overvallen. Zij acht wijziging van de woonplek van de kinderen niet in hun belang. De moeder wil graag dat de kinderen bij haar en haar partner blijven wonen. Ze heeft daarom een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats ingediend en een voorlopige voorziening daartoe verzocht.
Het gaat relatief goed met de kinderen bij de moeder. De betrokken hulpverleners zijn positief over hun verblijf bij de moeder. De moeder heeft goed contact met de hulpverlening ( [zorgbegeleiding] , [hulpverlener 1] en [hulpverlener 2] voor [minderjarige 2] ). [zorgbegeleiding] biedt 24-uurs ambulante ondersteuning aan het gezin van de moeder. [zorgbegeleiding] heeft aangegeven dat er bij de moeder sprake is van ‘goed genoeg ouderschap’ en dat zij sensitief en responsief handelt richting de kinderen. De moeder staat open voor de hulpverlening, vraagt hulp en handelt hier ook naar. Er is ook nog de mogelijkheid om meer (systemische) hulpverlening in te zetten. [minderjarige 1] gaat inmiddels weer volledige dagen naar school. [zorgbegeleiding] acht het onacceptabel dat de kinderen wederom van woonplek zouden moeten wisselen. De onrust over het perspectief van de kinderen veroorzaakt veel stress bij de kinderen en de moeder. Gezien hun hechtingsproblematiek en belast verleden hebben de kinderen de duidelijkheid nodig dat ze bij de moeder mogen blijven. De GI gaat met het besluit tot overplaatsing van de kinderen in tegen het advies van de hulpverlening.
Er is daarnaast geen zicht op de thuissituatie bij de vader. De GI lijkt er blind op te vertrouwen dat het goed zal gaan bij de vader. Een deugdelijke onderbouwing voor het besluit van de GI ontbreekt en er is geen zwaarwegend belang om de verblijfplek van de kinderen te wijzigen. De moeder wil met haar verzoek bereiken dat de beslissing van de GI niet tot uitvoer komt en de kinderen niet naar de vader verplaatst worden, maar bij haar kunnen blijven wonen.
De moeder heeft door het handelen van de GI weinig vertrouwen meer in de GI. Bij de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard hiermee aan te geven dat zij geen vertrouwen heeft in de huidige jeugdzorgwerkers van de GI. Zij is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar wil wel graag andere jeugdzorgwerkers.
De moeder is het eens met het onderzoek door de Raad. Zij acht het van belang dat er zorgvuldig onderzocht wordt welke beslissing in het belang van de kinderen is.
4.4
Door de vader is aangegeven dat hij het beste wil voor de kinderen. De vader heeft tegenover de GI aangegeven dat hij instemt met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
4.5
De kinderrechter heeft met beide kinderen afzonderlijk van elkaar gesproken. [minderjarige 2] heeft aangegeven dat de kinderrechter niet mag delen wat zij hem heeft verteld. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij bij de moeder wil blijven wonen en dat hij de ondertoezichtstelling niet nodig vindt. Hetgeen [minderjarige 1] verder heeft verteld, mocht niet gedeeld worden van hem.

5.De beoordeling

De verlenging van de ondertoezichtstelling (C/02/412245 / JE RK 23-1349):

5.1
Op grond van artikel 1:260 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er nog steeds wordt voldaan aan het wettelijk criterium genoemd in artikel 1:255 lid 1 BW. De kinderen worden nog ernstig in hun ontwikkeling bedreigd, onder andere gezien hun hechtingsproblematiek en de gevolgen daarvan voor hun sociaal-emotionele ontwikkeling, de onduidelijkheid over hun perspectief en de ouderproblematiek. Zowel de vader als de moeder stemmen in met verlenging van de ondertoezichtstelling.
5.3
De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk is. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven andere jeugdzorgwerkers te willen, omdat zij geen vertrouwen meer heeft in de huidige jeugdzorgwerkers. De kinderrechter kan op een dergelijk verzoek op basis van de wet niet beslissen. Het is aan de moeder om dit onderwerp zelf voor te leggen aan de GI.
5.4
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
De geschillenregeling(
C/02/411714 / JE RK 23-1233):
5.5
De moeder heeft aan haar verzoek artikel 1:262b BW ten grondslag gelegd. Op grond van dat artikel kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, die omtrent gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet uitgezonderd, aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van (onder andere) een met het gezag belaste ouder een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Hij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen. De kinderrechter ziet zich eerst voor de vraag gesteld in welk juridisch kader het verzoek van de moeder dient te worden behandeld.
5.6
De moeder heeft aan de kinderrechter het geschil voorgelegd tussen haar en de GI over het besluit van de GI van 23 juni 2023 tot einde van de plaatsing van de kinderen bij de moeder. De kinderrechter begrijpt het verzoek van de moeder dat zij verzoekt om te bepalen dat het perspectief van de kinderen niet bij de vader maar bij de moeder ligt. Aldus kunnen de kinderen bij de moeder blijven wonen. De rechtbank stelt voorop dat een regeling om een beslissing over het perspectief van kinderen te nemen op dit moment ontbreekt. Zo’n geschil kan de kinderrechter alleen beoordelen in het kader van de artikelen 1:255 en 1:265b BW.
De Raad heeft (in plaats van de GI) vervolgens verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de gezaghebbende ouder, zijnde de moeder. De kinderrechter heeft bij beschikking van 25 augustus 2023 bij spoedbeslissing de machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder met gezag verlengd met ingang van 31 augustus 2023 tot 8 september 2023 en voor het overige aangehouden in afwachting van voormelde mondelinge behandeling. Door deze beslissing is de machtiging tot uithuisplaatsing niet op 31 augustus 2023 verlopen.
De moeder heeft (onder zaaknummer C/02/411578 / FA RK 23-3218) als voorlopige voorziening verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen voorlopig bij haar te bepalen. De rechtbank heeft bij beslissing van 1 september 2023 dit verzoek toegewezen, waardoor de kinderen voorlopig hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben in afwachting van het onderzoek van de Raad en voor de duur van de bodemprocedure (met zaaknummer: 410771 FA RK 23-2847).
Aangezien door voormelde beslissingen is bereikt dat de kinderen voorlopig bij de moeder zullen verblijven is haar belang voor een beslissing op voormeld geschil met de GI, komen te vervallen. De kinderrechter zal daarom dit verzoek van de moeder afwijzen.
De machtiging tot uithuisplaatsing (C/02/413187 / JE RK 23-1515):
5.7
Op grond van artikel 1:265c, tweede lid, BW kan, indien de GI niet overgaat tot een verzoek, de Raad verzoeken om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
Ingevolge artikel 1:265b lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de Raad een machtiging verlenen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.8
Aangezien het gaat om de vraag welke gezaghebbende ouder de meest passende opvoedingsomgeving kan bieden voor de kinderen acht de kinderrechter het juridisch kader van de hoofdverblijfplaats passender dan die van de machtiging tot uithuisplaatsing. Zoals reeds vermeld heeft de kinderrechter bij beslissing van 1 september 2023 op verzoek van de moeder voorlopig de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar bepaald. Het belang om op het resterende verzoek van de Raad te beslissen is daarmee komen te vervallen. De kinderrechter zal daarom dit resterende verzoek van de Raad afwijzen.
5.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 16 september 2023 tot 1 augustus 2024 en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek van de moeder af;
wijst het (resterende) verzoek van de Raad af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2023 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid mr. Verger-Maas, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk uitgewerkt op 13 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.