ECLI:NL:RBZWB:2023:9318

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/02/411707 / FA RK 23-3277
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van een minderjarige en zorgregeling tussen ouders

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2008. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Molkenboer, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Elias, verweer voerde en de hoofdverblijfplaats bij haar wenste te behouden. De minderjarige verblijft sinds februari 2023 feitelijk bij de man, terwijl de vrouw de hoofdverblijfplaats heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een diepe kloof is ontstaan tussen de minderjarige en de vrouw, wat heeft geleid tot een gebrek aan contact en communicatie. De rechtbank heeft overwogen dat het in het belang van de minderjarige is om duidelijkheid te scheppen over zijn hoofdverblijfplaats, en heeft besloten dat de hoofdverblijfplaats bij de man zal zijn. Tevens is bepaald dat de vrouw de persoonlijke goederen van de minderjarige aan hem moet teruggeven. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot vervangende toestemming voor inschrijving op zijn adres en het doorgeven van kinderbijslag afgewezen, omdat deze niet meer nodig waren na de beslissing over de hoofdverblijfplaats. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/411707 / FA RK 23-3277
datum uitspraak: 1 november 2023
beschikking betreffende 1:253a BW-verzoeken
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer te Tilburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A. Elias te Oisterwijk.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 4 juli 2023 ontvangen verzoek met bijlagen van mr. Molkenboer;
- het F9-formulier met bijlage van 13 juli 2023 van mr. Molkenboer;
- het F9-formulier met bijlage van 14 juli 2023 van mr. Molkenboer;
- het F2-formulier met bijlagen van 25 juli 2023 van mr. Elias;
- het F9-formulier met bijlage van 18 augustus 2023, inhoudende een aanvulling van het verzoek, van mr. Molkenboer;
- het op 1 oktober 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken met bijlagen van mr. Elias;
- het op 9 oktober 2023 ontvangen verweerschrift op zelfstandige verzoeken van mr. Molkenboer.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 12 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
Op 5 oktober 2023 is de hierna te noemen [minderjarige] apart door de behandelend rechter gehoord. De rechter heeft partijen kort verslag gedaan van dit gesprek en hen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2008, hierna te noemen: [minderjarige] .
2.3
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
2.4
Partijen zijn onderling de volgende zorgregeling met elkaar overeengekomen: [minderjarige] heeft contact met de man op woensdag van 17:00 uur tot 20:30 uur, in de oneven weekenden van vrijdag 17:00 uur tot zondag 12:00 uur en in de even weekenden van vrijdag 17:00 uur tot 23:00 uur en van zaterdag 19:00 uur tot zondag 20:00 uur.
2.5
De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de vrouw, maar hij verblijft sinds februari 2023 feitelijk bij de man.
2.6
In april 2023 zijn partijen betrokken geweest in een kort geding, waarbij de vrouw nakoming van de zorgregeling heeft gevorderd en de man heeft gevorderd vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op zijn BRP-adres en kinderbijslag aan te vragen bij de Sociale Verzekeringsbank. Bij vonnis van 25 april 2023 zijn alle vordering door de voorzieningenrechter van deze rechtbank afgewezen.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] zal zijn bij de man;
2. de man vervangende toestemming te verlenen voor overschrijving van [minderjarige] naar het adres van de man, zodat zulks kan worden beschouwd als hoofdverblijf van [minderjarige] ;
3. de man vervangende toestemming te verlenen bij gebreke van medewerking zijdens de vrouw voor het doorgeven aan de Sociale Verzekeringsbank dat de kinderbijslag ten behoeve van [minderjarige] voortaan kan worden gestort op de bankrekening ten name van de man;
4. de vrouw te veroordelen tot afgifte van de privézaken van [minderjarige] , die hij bij de vrouw heeft achtergelaten, waaronder zijn bankpas, twee lesboeken en oortjes, aan de man c.q. [minderjarige] binnen vijf dagen na betekening van de in deze te wijzen beschikking op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag;
5. de vrouw te veroordelen om medewerking te verlenen aan feitelijke en formele wijziging van het hoofdverblijf en overschrijving van de kinderbijslag binnen twee dagen na betekening van de in deze te wijzen beschikking op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag;
6. de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen ten titel van een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van € 100,- per maand;
7. kosten rechtens.
Bij brief van 18 augustus 2023 heeft de man aanvullend verzocht:
- te bepalen dat de vrouw alle tegemoetkomingen van overheidswege, waaronder de kinderbijslag en het kindgebonden budget, over de periode vanaf 7 februari 2023 uitbetaalt aan de man.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man ten aanzien en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de vrouw:
1. het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw te bepalen;
2. een regeling vast te stellen waarbij op de maandag en de dinsdag [minderjarige] bij de vrouw is. Op de woensdag ook, maar wel even tussen 17.00 uur en 20.30 uur bij de man is. Op de donderdag bij de vrouw is en in het ene weekend (oneven weekenden) van vrijdag 17.00 uur tot zondag 12.00 uur en de andere week (even weekenden) van vrijdag 17.00 uur tot 23.00 uur en van zaterdag 19.00 uur tot zondag 20.00 uur bij de man is. De overige momenten dan weer bij de vrouw.
3.3
Ten aanzien van de zelfstandige verzoeken van de vrouw verzoekt de man deze af te wijzen, subsidiair partijen te verwijzen naar de hulpverlening, bij voorkeur begeleiding door mw. [naam] .
3.4
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Hoofdverblijf en zorgregeling
4.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten: de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] op 7 februari 2023 vanuit de vrouw naar de man is gegaan en bij hem is gaan verblijven. [minderjarige] heeft sindsdien, op enkele whatsapp-berichten na, geen contact meer gehad met de vrouw. In het vonnis in kort geding van 25 april 2023 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat voortzetting van het verblijf van [minderjarige] bij de man op dat moment vooralsnog in het belang van [minderjarige] is, maar dat belangrijk is dat met behulp van professionele hulpverlening gewerkt gaat worden aan verbetering van de situatie voor [minderjarige] . De voorzieningenrechter heeft daarbij aangegeven dat er gesprekken dienen plaats te laten vinden tussen [minderjarige] en zijn beide ouders onder professionele begeleiding en overwogen dat:
“In deze gesprekken dient duidelijk te worden wat de wensen, behoeften en verwachtingen van de vrouw, de man en - vooral - [minderjarige] zijn en - daaruit voortvloeiend - welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen het meest passend is voor [minderjarige] . Belangrijk is dat [minderjarige] met zijn beide ouders een onbelast contact kan hebben en zich daarin door beide ouders gesteund voelt. Om dit te kunnen bereiken is het van groot belang dat partijen gaan werken aan een verbetering van hun onderlinge relatie en communicatie op ouderniveau en op zoek gaan naar een vorm van gezamenlijk ouderschap. Partijen zijn nu eenmaal samen de ouders van [minderjarige] en hebben aldus een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van [minderjarige] . Voorkomen dient te worden dat de huidige situatie - waarvan de oorzaak naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor een belangrijk deel is gelegen in de gebrekkige samenwerking en communicatie tussen partijen, maar ook in de verschillende opvoedingsstijlen - nog verder gaat escaleren. Het is daarbij aan de ouders om, eventueel met hulp van hun advocaten, de juiste hulpverlening te organiseren en op te starten.”
Er heeft na dit kort geding correspondentie plaatsgevonden tussen de advocaten van partijen. De vrouw heeft ingestemd met het voorstel van de man om zich te wenden tot mevrouw [naam] voor begeleiding van de gesprekken. Uit de correspondentie van de man is gebleken dat de man vervolgens enkel in kon stemmen met een gesprek tussen de ouders zonder [minderjarige] , omdat [minderjarige] op dat moment aangaf niet met de vrouw in gesprek te willen gaan. Uiteindelijk hebben er geen gesprekken onder professionele begeleiding plaatsgevonden tussen de ouders en met [minderjarige] . [minderjarige] is via de huisarts verwezen naar een psycholoog en volgt inmiddels traumatherapie.
4.3
De man acht het in het belang van [minderjarige] dat hij bij hem kan blijven wonen. [minderjarige] voelt zich bij de vrouw onvoldoende gehoord, wordt teveel in zijn vrijheid beperkt en mist bij haar geborgenheid. Het wordt steeds duidelijker dat hij daar niet goed is behandeld. Inmiddels heeft de vrouw ook haar sloten vervangen en krijgt [minderjarige] zijn spullen niet van haar. [minderjarige] wil op dit moment geen contact met de vrouw. Gezien [minderjarige] leeftijd kan hij niet gedwongen worden om weer bij de vrouw te gaan wonen. Het gaat verder inmiddels al beter met [minderjarige] . Hij begint tot rust te komen, op school gaat het beter en de traumatherapie helpt hem. De man vermoedt dat de vrouw wegens de financiële voordelen niet wenst mee te werken aan wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . De man is bereid om over de afgelopen periode geen kosten van [minderjarige] meer te vorderen van de vrouw, maar hij vindt het noodzakelijk dat voor de komende periode de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] gewijzigd wordt, zodat hij, nu hij kosten maakt voor [minderjarige] , ook de financiële voordelen van overheidswege ontvangt. Dit is tevens van belang om bij [minderjarige] de frustratie weg te nemen dat het bij de vrouw om het geld gaat. De man vindt het belangrijk dat [minderjarige] weer contact kan hebben met de vrouw. De man is bereid met de vrouw gesprekken aan te gaan onder begeleiding van mevrouw [naam] . Hij stemt er mee in om niet over geldzaken te spreken, maar enkel over het welzijn van [minderjarige] .
4.4
De vrouw acht het in het belang van [minderjarige] dat hij weer terug bij haar komt wonen, met de verdeling van de zorg zoals deze liep voor februari 2023. Zij wil dat er aan [minderjarige] een signaal wordt afgegeven dat bij een probleem met elkaar gesproken moet worden en hulp kan worden ingeschakeld en dat de oplossing niet zit in weglopen naar de man en het contact met de vrouw verbreken. De reden dat [minderjarige] is weggelopen is gelegen in een voorval begin februari 2023, waarbij [minderjarige] van de vrouw straf heeft gekregen, omdat hij had gelogen over zijn afwezigheid bij de rugbytraining. Zij heeft toen ook enkele spullen van hem ingenomen. Enkele dagen na het vertrek van [minderjarige] heeft hij het merendeel van zijn spullen zonder medeweten van de vrouw opgehaald. De vrouw herkent niet wat [minderjarige] over de situatie bij haar aangeeft. De vrouw acht de man onvoldoende in staat aan [minderjarige] de basis te geven die hij nodig heeft. [minderjarige] heeft bij de man een ingang gezien en speelt de ouders tegen elkaar uit. Er is sinds zijn vertrek sprake van veelvuldig schoolverzuim, [minderjarige] is afgelopen schooljaar blijven zitten en van het VWO naar de HAVO gegaan. De man betrekt [minderjarige] bij de procedures. Bovendien is de vrouw geen toestemming gevraagd voor de traumabehandeling van [minderjarige] . Ze vindt het vreselijk dat ze [minderjarige] al acht maanden niet heeft gezien. Ze heeft alleen nog de spullen van [minderjarige] die zij eerder ingenomen had, zoals zijn bankpas en oordopjes. Ze wil deze spullen wel aan hem teruggeven, maar ze wil eerst een gesprek met hem om het samen uit te praten. Ze wil graag van [minderjarige] zelf zijn mening horen. In wat hij zegt lijkt de stem van de man door te klinken. De vrouw heeft de indruk dat de man enkel wil praten over geld. De vrouw is bereid met de man gesprekken aan te gaan onder begeleiding van mevrouw [naam] , mits het gaat over het welzijn van [minderjarige] en niet over geldzaken. De vrouw vindt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] niet bij voorbaat al gewijzigd moet worden, maar dat eerst de gesprekken moeten worden afgewacht. De beslissing over het hoofdverblijf zou dus moeten worden aangehouden. Bovendien vervalt het kindgebonden budget bij wijziging van de hoofdverblijfplaats, omdat de man daar met zijn inkomen geen recht op heeft. De vrouw voldoet nog kosten voor [minderjarige] , waaronder de verzekeringen, zijn telefoonabonnement en het schoolgeld.
4.5
[minderjarige] heeft, kort en zakelijk weergegeven, aangegeven dat hij verder wil opgroeien bij zijn vader en zijn hoofdverblijfplaats bij hem wil. Het vertrouwen in zijn moeder is weg. [minderjarige] heeft het gevoel dat zijn moeder hem al lang niet meer vertrouwde. Hij weet niet hoe het vertrouwen over en weer hersteld kan worden. Hij wil dat zijn ouders eerst samen met elkaar in gesprek gaan. Daarna wil hij wel - onder begeleiding - in gesprek met zijn moeder.
4.6
Namens de Raad is aangegeven dat [minderjarige] nodig heeft dat zijn ouders een team zijn en dat hij vanuit zijn ouders samen sturing krijgt. Vanuit dat oogpunt is het van belang dat de ouders eerst samen met elkaar spreken en bekijken hoe zij de situatie richting [minderjarige] kunnen oplossen. [minderjarige] moet contact kunnen hebben met zijn beide ouders en hij moet de ruimte voelen om de situatie met zijn moeder op te lossen en haar vertrouwen te herwinnen. De Raad adviseert om de zaak aan te houden zodat de ouders eerst het gesprek met elkaar aan kunnen gaan en bekijken of zij er samen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats uit kunnen komen. Mocht dat niet lukken, kan de rechter alsnog een beslissing hierover nemen.
4.7
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken, de mondelinge behandeling en met name het gesprek met [minderjarige] is gebleken dat er een diepe kloof is ontstaan tussen [minderjarige] en de vrouw. [minderjarige] is ten gevolge daarvan acht maanden geleden naar de man vertrokken en heeft vrijwel al het contact met de vrouw verbroken. [minderjarige] lijkt in het ‘ravijn’ tussen de, niet met elkaar communicerende, ouders te zijn gevallen en is er aan de kant van de man opgekrabbeld. Daarbij is het contact met de moeder min of meer verbroken. Zoals de Raad ook heeft aangegeven, is hetgeen [minderjarige] nodig heeft dat zijn ouders samen een “brug” over dit ravijn vormen, zodat hij weer onbelast contact met hen beiden kan hebben. In de afgelopen maanden is [minderjarige] echter alleen maar geconfronteerd met ouders die in conflict zijn, die hun eigen standpunten verdedigen in plaats van samen te bekijken waar de behoefte van [minderjarige] ligt. Ondanks de duidelijke overwegingen in het kort geding vonnis van 25 april 2023, waarin de ouders gewezen zijn op het gezamenlijk ouderschap en gewaarschuwd zijn voor escalatie als zij niet zouden werken aan verbetering van de gebrekkige samenwerking en communicatie tussen hen, is het hen in de afgelopen maanden niet gelukt om hierin de nodige stappen te ondernemen. Dit heeft ertoe geleid dat de situatie is verhard, dat [minderjarige] nog meer radeloos is geworden en hij aangeeft dat hij niet meer weet hoe hij het vertrouwen in zijn moeder ooit nog terug moet krijgen. De moeder blijft zich opstellen als een bestraffende ouder en lijkt weinig oog te hebben voor het lijden van [minderjarige] . De rechtbank vindt dit een zeer zorgelijke situatie.
Zoals ook de voorzieningenrechter al eerder heeft overwogen is het van groot belang dat de ouders gaan werken aan een verbetering van hun onderlinge relatie en communicatie op ouderniveau en op zoek gaan naar een vorm van gezamenlijk ouderschap. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de man als de vrouw ingestemd met gesprekken onder begeleiding van mevrouw [naam] , waarbij zij zijn overeengekomen de kosten daarvan bij helfte te delen. Er zullen eerst gesprekken plaatsvinden tussen de ouders, waarbij is besproken dat zij zullen spreken over het welzijn van [minderjarige] en niet (primair) over geldzaken. Vervolgens kan [minderjarige] betrokken worden bij de gesprekken. De rechtbank gaat ervan uit dat de ouders (middels hun advocaten) zich wenden tot mevrouw [naam] en dat zij de benodigde gesprekken aan zullen gaan. De rechtbank zal daarom het aanvullend verzoek van de man hiertoe afwijzen.
4.8
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk om een beslissing te nemen over zijn hoofdverblijfplaats en zal daarom niet eerst de gesprekken tussen de ouders afwachten. Er is een diepe kloof ontstaan tussen [minderjarige] en de vrouw en het zal mogelijk langere tijd nodig hebben om het vertrouwen in elkaar te herstellen. De rechtbank vindt het niet in het belang van [minderjarige] dat hij langdurig in onzekerheid blijft over waar hij zal en mag wonen. [minderjarige] moet zich kunnen richten op zijn eigen ontwikkeling en niet op het onvermogen van zijn ouders om gezamenlijk het ouderschap vorm te geven. De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige] zich gehoord en gezien voelt. [minderjarige] verblijft inmiddels al acht maanden bij de man. Hij heeft zelf aangegeven dat hij bij hem wil blijven wonen. Hij voelt zich meer gezien en gehoord bij zijn vader en ervaart er minder spanningen. [minderjarige] wil het contact met zijn moeder herstellen, maar wel vanuit de veilige basis die hij bij zijn vader ervaart. Daarom heeft hij de bevestiging nodig dat hij bij zijn vader mag blijven wonen. De rechtbank overweegt daarnaast dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij ingeschreven staat op het adres waar hij daadwerkelijk verblijft, met name gezien de zeer gebrekkige communicatie tussen de ouders. Daarnaast zijn de ouders niet in staat afspraken te maken omtrent de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Nu [minderjarige] feitelijk al maanden bij de man verblijft en hij met de inschrijving van [minderjarige] op zijn adres alle kosten van [minderjarige] zal dragen, dient de man gerechtigd te zijn om alle toeslagen van overheidswege voor [minderjarige] te ontvangen. Gezien het voormelde zal de rechtbank het verzoek van de man onder 1 toewijzen en bepalen dat [minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de man. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw onder 1 afwijzen.
4.9
De verzoeken van de man onder 2, 3 en 5 zal de rechtbank afwijzen, omdat de man met de beslissing van de rechtbank tot bepaling van de hoofdverblijfplaats bij hem geen vervangende toestemming nodig heeft voor inschrijving van [minderjarige] op zijn BRP-adres en het doorgeven bij de Sociale Verzekeringsbank en dus ook geen dwangsom benodigd is op de medewerking van de vrouw.
4.1
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw onder 2 afwijzen, aangezien de vrouw enkel een zorgregeling heeft verzocht in de situatie dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar wordt bepaald. Aangezien partijen geen verzoeken hebben gedaan omtrent de zorgregeling in de situatie dat [minderjarige] hoofdverblijfplaats heeft bij de man, kan de rechtbank hierin niets bepalen. De rechtbank gaat ervan uit dat het contactherstel en de zorgregeling onderwerp van gesprek is tussen de ouders (met [minderjarige] ) in de gesprekken onder begeleiding van mevrouw [naam] .
4.11
Ten aanzien van het door de man onder 4 verzochte zal de rechtbank bepalen dat de vrouw de goederen van [minderjarige] , waaronder zijn bankpas, oortjes en (indien dit nog het geval is) zijn schoolboeken, dient te geven aan [minderjarige] , indien nodig via de man. Het zijn de eigendommen van [minderjarige] en hij heeft deze nodig. Het is de rechtbank duidelijk dat de vrouw deze eigendommen heeft ingenomen als straf, echter na tijdsverloop van meer dan 8 maanden en alles wat gevolgd is na deze strafoplegging, is deze strafmaatregel naar het oordeel van de rechtbank niet meer proportioneel. Bovendien hindert deze maatregel het traject van verzoening dat de vrouw en [minderjarige] samen in moeten gaan. Aan de teruggave aan [minderjarige] dienen door de vrouw geen voorwaarden gesteld te worden. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw dit zo spoedig mogelijk doet, bijvoorbeeld door deze af te geven op het adres van de man of tijdens het eerste gesprek met de man. De rechtbank vertrouwt erop dat de vrouw dit in het belang van [minderjarige] zal doen en zal derhalve de verzochte dwangsom afwijzen.
Onderhoudsbijdrage
4.12
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoeken onder 6 en zijn aanvullend verzoek bij brief van 18 augustus 2023 ingetrokken. De rechtbank zal deze verzoeken derhalve afwijzen.
4.13
De rechtbank zal deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd wordt. [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid.
4.14
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kind, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2008, zijn hoofdverblijf heeft bij de man;
bepaalt dat de vrouw de goederen van [minderjarige] , waaronder zijn bankpas, oortjes en schoolboeken, zo spoedig mogelijk dient af te geven aan [minderjarige] , al dan niet via de man;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023 door mr. Van Triest, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.