Op 20 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenbeslissing genomen in een verzoekschrift op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift, ingediend op 8 maart 2023, betreft de toekenning van een vergoeding voor rechtsbijstand aan de verzoekster, die in een strafzaak niet-ontvankelijk is verklaard door het Openbaar Ministerie. De verzoekster heeft kosten gemaakt voor rechtsbijstand en vraagt een vergoeding van € 3.630,91, plus een forfaitaire vergoeding voor de indiening van het verzoekschrift.
Tijdens de zitting op 6 oktober 2023 was de officier van justitie, mr. I.J.M. van der Hamsvoord, aanwezig, maar de advocaat van de verzoekster, mr. M. Hoevers, was afwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster behoorlijk was opgeroepen, maar niet is verschenen. De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat de kosten niet redelijk en billijk zijn gezien de geringe complexiteit van de zaak.
De rechtbank heeft overwogen dat zij bevoegd is om het verzoek in behandeling te nemen, aangezien de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende inzicht is gegeven in de verdeling van de tijdsbesteding van de advocaat in samenhang met andere zaken. Daarom heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en de zaak te verwijzen naar de rechter-commissaris voor nader onderzoek. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoekschrift aangehouden voor onbepaalde tijd en verzocht om informatie van de Raad voor Rechtsbijstand met betrekking tot de vergoeding van kosten.