ECLI:NL:RBZWB:2023:9333

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
C/02/415921 / JE RK 23-2002
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van drie maanden. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De minderjarigen, geboren in 2010 en 2011, stonden onder toezicht van de GI sinds april 2023. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de thuissituatie bij de moeder onveilig is door fysiek en verbaal geweld, voornamelijk door de partner van de moeder, aangeduid als [naam]. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de minderjarigen hun onveiligheidsgevoelens geuit, wat de kinderrechter ernstig heeft genomen. De ouders van de minderjarigen hebben geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de GI, en de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de veiligheid van de kinderen in de huidige situatie niet gewaarborgd kan worden. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de situatie nauwlettend te volgen en de moeder te ondersteunen in haar behandeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de machtiging onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/415921 / JE RK 23-2002
Datum uitspraak: 12 december 2023
beschikking machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd in Middelburg,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.J.R. Albicher in Roosendaal,
[de vader],
hierna te noemen; de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld in Bergen op Zoom.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van 10 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 10 november 2023;
  • het e-mailbericht van mr. Tiggelaar van 21 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 21 november 2023;
  • het e-mailbericht van mr. Bronsveld van 28 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 28 november 2023;
  • de brief met bijlage van de GI van 7 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 7 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12
december 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Albicher;
- de vader, bijgestaan door mr. Bronsveld;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
De kinderrechter heeft, gehoord de standpunten van mr. Albicher en mr. Bronsveld, geen bijzondere toestemming verleend aan de heer [naam] (hierna te noemen: [naam] ), de partner van de moeder, voor het bijwonen van de mondelinge behandeling. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] woonden ten tijde van de mondelinge behandeling in april 2023 bij de moeder en [naam] en hebben vanuit die situatie contact gehad met de vader. De situatie is inmiddels veranderd, waardoor de GI aanleiding heeft gezien om het onderhavige verzoek in te dienen. In deze zaak zijn direct betrokken de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] die beiden het ouderlijk gezag over hen hebben. Gelet op het voorgaande en het gegeven dat [naam] kennelijk een rol speelt in de ontstane situatie, vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat de vader vrijuit moet kunnen spreken en zal zij geen bijzondere toestemming aan [naam] verlenen om de mondelinge behandeling bij te wonen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan volgens de basisregistratie personen ingeschreven op het woonadres van de moeder, maar zij verblijven nu feitelijk bij de grootouders moederszijde (hierna: mz).
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 4 april 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 4 april 2023 en tot 4 april 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van drie maanden.

4.De standpunten

Mening van [minderjarige 1]
4.1.
heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter verteld dat zij op dit moment bij haar grootouders (mz) verblijft en dat fijn vindt. Dit geeft haar meer rust. [minderjarige 1] vindt wel dat de situatie voor dat verblijf (te) snel is verlopen. De moeder kwam in eerste instantie nog bij de grootouders (mz) op bezoek, maar nu gaat [minderjarige 1] vanuit school naar haar toe en gaat zij rond 17:00 uur terug naar de grootouders (mz). De moeder fietst dan met [minderjarige 1] mee, maar neemt op de hoek van de straat afscheid van haar. Omdat er bij de grootouders (mz) discussies kunnen ontstaan, komt de moeder daar op dit moment niet over de vloer. Ook heeft [minderjarige 1] verteld dat zij wel langer bij de grootouders (mz) wil verblijven. Het contact tussen de vader en [minderjarige 1] verloopt goed en zij kan goede gesprekken met MDFT-therapeut en haar mentor voeren over de situatie thuis.
Mening van [minderjarige 2]
4.2.
heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter verteld dat hij op dit moment in groep 8 zit en het verblijf bij de grootouders (mz) fijn vindt, maar ook wel een beetje raar. Na schooltijd gaat [minderjarige 2] naar de thuissituatie van de moeder. [minderjarige 2] vindt het aan de ene kant lastig om bij de grootouders (mz) te zijn, maar daar vindt hij het wel fijn en ervaart hij rust. Het liefste wil [minderjarige 2] bij de moeder wonen, maar dan zonder [naam] . [minderjarige 2] is bang voor [naam] , omdat er dingen zijn gebeurd die [naam] niet goed vindt. Ook [minderjarige 2] kan goede gesprekken voeren met de MDFT-therapeut. Ook heeft [minderjarige 2] aangegeven dat er op school een incident heeft plaatsgevonden waarbij de moeder van een klasgenoot een leerling in de nek heeft vastgepakt. Daarvan is [minderjarige 2] geschrokken en hij zit daarmee in zijn maag. Daarover wil [minderjarige 2] ook nog met zijn juf en meester praten.
Standpunt van de GI
4.3.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing hiervan naar haar verzoek waarin, kort samengevat, het volgende is opgenomen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren al langere tijd veel last van de thuissituatie bij de moeder en de heer [naam] (hiervoor door de minderjarigen ook “ [naam] ” genoemd en hierna te noemen: [naam] ). Sprake is van fysiek en verbaal huiselijk geweld (met name door [naam] ). Hiervoor heeft de GI met de ouders veiligheidsafspraken gemaakt. Gebleken is dat die afspraken onvoldoende worden nagekomen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven bij de hulpverlening aan dat zij veel spanning ervaren in de thuissituatie van de moeder en [naam] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben last van driftbuien die tussen de moeder en [naam] (kunnen) voorkomen en dit escaleert geregeld in fysiek en verbaal geweld naar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder en [naam] kunnen hierdoor onvoldoende de emotionele en fysieke veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waarborgen, ondanks de inzet van MDFT-therapie die in augustus 2023 is gestart. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven aan zich onveilig te voelen en lijken op dit moment onvoldoende draagkracht te hebben. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lijken zich af te zetten tegenover de moeder en [naam] waardoor de escalaties in de thuissituatie oplopen. Dit zorgt voor onveiligheid en het onvoldoende tot ontwikkeling komen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hun veiligheid kan op dit moment in de thuissituatie van de moeder niet gewaarborgd worden. Doordat de acute veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] structureel niet gewaarborgd wordt en door het fysieke geweld in het geding komt, heeft de GI zich genoodzaakt gezien de moeder twee opties voor te leggen om die veiligheid te kunnen waarborgen, namelijk 1) de moeder kiest voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waardoor zij niet meer in contact komen met [naam] of 2) de moeder kiest voor [naam] en dan zullen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (tijdelijk) niet bij haar verblijven. De moeder heeft, om de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen waarborgen, gekozen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tijdelijk te laten logeren bij de grootouders (mz). De situatie is met [naam] besproken. Duidelijk naar voren is gekomen dat [naam] de situatie onvoldoende begrijpt. De GI vindt een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk om toe te werken naar een structurele veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de thuissituatie van de moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten onbelast, voorspelbaar en veilig contact met de moeder en, indien mogelijk, met [naam] kunnen hebben. Het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootouders (mz) vindt de GI geen structurele oplossing die tot het gewenste resultaat zal leiden. [naam] lijkt de situatie buiten zichzelf te leggen en de ernst van het huiselijk geweld onvoldoende in te zien.
4.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens de GI verklaard dat gezien het hardnekkige patroon, de GI is geschrokken van de reactie van [naam] nu hij alles buiten zichzelf lijkt te leggen. Dat patroon kan niet op korte termijn doorbroken worden. De grootouders (mz) wonen in [woonplaats] en voor hen is een pleegzorgscreening aangevraagd. Het doel van deze maatregel is uiteindelijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer terug bij de moeder gaan wonen. De GI heeft vorige week met de moeder besproken wat zij van haar verwacht, namelijk dat de moeder dient mee te werken aan een behandeling bij het GIA-team van Emergis. De moeder dient weerbaarder te worden om de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen waarborgen. Als er een verbetering zichtbaar is, dan zullen ook verdere gesprekken met [naam] gevoerd worden. Nu wordt eerst op de moeder gefocust, omdat zij de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zij voor hen en hun veiligheid moet opkomen. Hiernaast is namens de GI aangegeven dat het MDFT-traject zal doorgaan. Hoewel dat traject eerst ook gericht was op de ouders en stiefouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zal de invulling van dat traject veranderen en zullen de partners van de ouders in eerste instantie meer op de achtergrond worden geplaatst. De SCHIP-therapie, die nog niet succesvol was afgerond, is beëindigd, omdat het MDFT-traject een overlap met die therapie heeft. Op dit moment vindt het MDFT-traject voor zes uur per week plaats, hetgeen intensief is. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bevinden zich nu in een rustige situatie waarin zij niet gecontroleerd worden of aan geweld worden onderworpen en kunnen verder tot ontwikkeling komen. Het is belangrijk dat die stabiliteit, structuur en veiligheid wordt behouden. De moeder lijkt onvoldoende draagkracht te hebben en [naam] lijkt onvoldoende reflecterend vermogen te hebben, waardoor de situatie mogelijk niet op korte termijn kan veranderen.
Standpunt van de vader
4.5.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang, allereerst verklaard dat bezwaar wordt gemaakt tegen de aanwezigheid van de heer [naam] . [naam] dient op dit moment niet (meer) als belanghebbende te worden beschouwd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op dit moment niet in de thuissituatie van de moeder en [naam] . Hier komt bij dat ook [naam] op dit moment een onderwerp van discussie is. De vader voelt zich, als [naam] de mondelinge behandeling mag bijwonen, niet vrij om in zijn aanwezigheid openlijk te spreken. Als de kinderrechter nog vragen zou hebben, dan kan [naam] daarover later gehoord worden. Daarom verzoekt mr. Bronsveld geen bijzondere toestemming aan [naam] te verlenen. Hiernaast is door en namens de vader gesteld dat het verzoek kan worden toegewezen. De vader is geschrokken en wil dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit de onveilige situatie worden gehaald en moeten blijven. De vader vindt het goed als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootouders (mz) verblijven. Hij is blij dat de grootouders (mz) dit willen doen. De situatie moet tot rust komen en daarom is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootouders (mz) een goede beslissing. Als de GI er niet voor zorgt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen contact meer zullen hebben met [naam] , dan zal de vader hieraan juridisch een invulling geven. Sprake is van kindermishandeling en dreiging jegens de hulpverlening. Tijdens het MDFT-traject worden er afspraken gemaakt over hoe de ouders in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verdere stappen kunnen maken. De vader loopt in de praktijk tegen de communicatie met de moeder aan, omdat die door toedoen van beide ouders niet altijd goed verloopt. De moeder is overprikkeld en kan op dit moment onvoldoende reflecteren op en heeft onvoldoende inzicht in haar eigen rol in de familiesystematiek. Als de moeder hierop wordt aangesproken, dan begint zij over de partner van de vader. De vader vraagt zich af of de termijn van drie maanden wel voldoende is. In die periode moet duidelijk worden wat er gaat gebeuren in de thuissituatie van de moeder. Een thuissituatie waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na drie maanden zouden moeten terugkeren naar een gezinsverband met [naam] , is volgens de vader volstrekt uitgesloten.
Standpunt van de moeder
4.6.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang, allereerst verklaard dat bijzondere toestemming moet worden verleend aan [naam] om de mondelinge behandeling met gesloten deuren bij te wonen. Het is van belang dat [naam] aanwezig is en het woord kan voeren nu hij onderdeel uitmaakt van de gezinssituatie van de moeder en mogelijk informatie kan verstrekken waarmee rekening gehouden kan worden. [naam] is eerder als belanghebbende aangemerkt. Daarom pleit mr. Albicher voor afwijzing van het verzoek van mr. Bronsveld. Hiernaast is door en namens de moeder gesteld dat de zorgen van de GI over het huiselijk geweld worden (h)erkend. [naam] heeft een sterke mening. Het beeld dat over hem in de stukken geschetst wordt, moet echter genuanceerd worden. Er vindt namelijk niet steeds ruzie en huiselijk geweld in de thuissituatie plaats. De moeder herkent de zorgen en er moet ook iets gebeuren. De moeder wil hulpverlening van het GIA-team van Emergis accepteren en wil met de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] optrekken om voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het beste te doen, waarbij de partners op afstand worden gehouden. De moeder probeert het contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te behouden door dat op een leuke en laagdrempelige manier vorm te geven. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben behoefte aan stabiliteit, rust en regelmaat. Met hen gaat het in de thuissituatie van de grootouders (mz) goed. Doordat er veel mensen in en buiten de gezinssystemen aanwezig zijn, geeft dat een bepaalde dynamiek en onrust. De moeder staat achter het MDFT-traject. [minderjarige 2] is een open boek en heeft veel behoefte aan structuur, gelet op zijn ADHD. De moeder hoopt dat de situatie over drie maanden verbeterd is. Zij kan dan ook achter het verzoek staan.

5.De beoordeling

Belanghebbende
5.1.
Op basis van het bepaalde in artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichten de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, wordt aangemerkt als belanghebbende.
5.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 4 april 2023 is [naam] als belanghebbende aangemerkt. Doordat de situatie dusdanig is veranderd ten opzichte van de mondelinge behandeling van 4 april 2023 en [naam] kennelijk een rol speelt in de ontstane situatie, welke de GI aanleiding heeft gegeven om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verzoeken bij de grootouders (mz) en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hier effectief ook al vanaf 8 november 2023 verblijven, is de kinderrechter van oordeel dat [naam] op dit moment niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Wettelijk kader
5.3.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid).
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
De kinderrechter heeft goed geluisterd naar wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tegen haar hebben verteld. Ook heeft de kinderrechter goed naar de stukken van de GI gekeken en wat namens de GI en door de ouders en hun advocaten naar voren is gebracht. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek van de GI dient te worden toegewezen. Dit betekent dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg wordt verleend voor de duur van drie maanden, met ingang van 12 december 2023 en tot 12 maart 2024. De kinderrechter zal hieronder zo goed als mogelijk proberen uit te leggen waarom zij tot deze beslissing is gekomen.
5.5.
Het is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk dat zij gedurende dag en nacht uit huis worden geplaatst. In de thuissituatie van de moeder zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geconfronteerd met fysiek en verbaal huiselijk geweld dat met name door [naam] lijkt te zijn gebezigd. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat in haar thuissituatie sprake is van huiselijk geweld, maar dat dit verband houdt met bepaalde factoren zoals de hoeveelheid betrokkenen bij het gezin. Dit baart de kinderrechter zéér ernstig zorgen, omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten kunnen opgroeien in een thuissituatie waarin op geen enkele manier en onder geen beding huiselijk geweld gebruikt wordt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten hiervan gevrijwaard blijven, omdat dit hun ontwikkeling ernstig kan beschadigen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben tegen de MDFT-therapeut gezegd dat zij zich niet veilig voelen in de thuissituatie van de moeder als [naam] daar aanwezig is. Die therapeut heeft zich genoodzaakt gevoeld om in december 2023 een melding te doen bij Veilig Thuis. Ook in het gesprek met de kinderrechter hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een gelijkluidende boodschap verteld. De kinderrechter vindt dat de uitspraken van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uiterst serieus genomen moeten worden, zowel door de GI als door de ouders en hun partners. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds 8 november 2023 bij de grootouders (mz) en hoewel zij eigenlijk het liefst bij de moeder willen wonen, vinden zij het voor nu goed dat zij bij hen kunnen verblijven. Dit vindt de kinderrechter ook, omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootouders (mz) rust, structuur, veiligheid en duidelijkheid ervaren. Gelet op het voorgaande, het gegeven dat de ouders zich niet tegen het verzoek van de GI verzetten en de kinderrechter van oordeel is dat voldaan wordt aan de wettelijke criteria en het noodzakelijk is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een veilige omgeving verblijven, zal de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, meer specifiek bij de grootouders (mz), worden verleend.
5.6.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij op een effectieve en daadkrachtige manier in deze situatie deze kinderbeschermingsmaatregel gaat uitvoeren. Er dient kritisch gekeken te worden naar de rol van de partners van de ouders, in het bijzonder naar die van [naam] in de thuissituatie van de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Voorts verwacht de kinderrechter van de moeder dat zij zich houdt aan haar toezegging om haar medewerking te verlenen aan het MDFT-traject en dat zij in behandeling gaat bij het GIA-team van Emergis. Hierbij vindt de kinderrechter het belangrijk dat de GI de moeder hierbij gaat begeleiden en de situatie gaat monitoren. De kinderrechter hoopt en verwacht dat alle betrokkenen deze situatie uiterst serieus nemen, omdat het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun veiligheid voorop dient te staan.
5.7.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van drie maanden, met ingang van 12 december 2023 en tot 12 maart 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 december
2023 door mr. Zuijdweg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Hol, griffier, en op schrift gesteld op 4 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.