ECLI:NL:RBZWB:2023:9341

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
C/02/416074 / JE RK 23-2033
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 8 december 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland, hierna de Raad, verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) voor een periode van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tevens is er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend voor de duur van negen maanden.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders hebben in het verleden onvoldoende zorg en aandacht voor [minderjarige] kunnen bieden, wat heeft geleid tot de huidige situatie waarin [minderjarige] sinds mei 2023 in een netwerkpleeggezin verblijft. De ouders hebben weliswaar positieve stappen gezet, zoals het herstellen van contact met de pleegouders en het regelmatig zien van [minderjarige], maar de kinderrechter is van oordeel dat de ouders nog niet in staat zijn om zelfstandig de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen.

De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om samen te werken met de GI en de hulpverlening, en om openheid van zaken te geven over hun thuissituatie. De kinderrechter heeft de GI de opdracht gegeven om de belangen van [minderjarige] te bewaken en om te zorgen voor een veilige en stabiele opvoedomgeving. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van [minderjarige] niet verder in gevaar komt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/416074 / JE RK 23-2033
Datum uitspraak: 8 december 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
betreffende
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedag] 2023 te [geboorteplaats] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder](hierna: de moeder) en
[de vader](hierna: de vader),
hierna samen genoemd: de ouders,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.T.K. Davidse te Middelburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 14 november 2023, ingekomen bij de rechtbank op 14 november 2023.
Op 8 december 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
2.
De feiten
2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
[minderjarige] woont in een netwerkpleeggezin.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor een periode van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarnaast verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, de familie [achternaam] , te verlenen voor de duur van negen maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De Raad handhaaft de verzoeken. [minderjarige] verblijft sinds mei 2023 in het netwerkpleeggezin bij de zus van de vader en haar partner. Het netwerkpleeggezin biedt aan [minderjarige] een veilige en stabiele opvoedsituatie. Anders dan voorheen zijn de ouders, gedurende de betrokkenheid van de Raad, akkoord met de plaatsing van [minderjarige] in het netwerkpleeggezin. De ouders hebben de afgelopen periode dan ook positieve stappen gezet en de Raad hoopt dat de ouders dit voortzetten. Desondanks stelt de Raad dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De afgelopen periode is het de ouders nog onvoldoende gelukt om een structureel en onbelast contact met [minderjarige] te hebben. De Raad maakt zich zorgen over de manier waarop de ouders hun betrokkenheid bij [minderjarige] tonen. De houding en de toon van de ouders richting de pleegouders is – in ieder geval tijdens het Raadsonderzoek – boos en onvriendelijk en rondom de contactmomenten met [minderjarige] zijn er tussen de ouders en de pleegouders veel spanningen. Daarbij komt dat de ouders vanuit onmacht, boosheid en verdriet er meermaals voor hebben gekozen om geen contact met [minderjarige] te hebben in plaats van zaken met de pleegouders uit te praten. Zo hebben zij [minderjarige] eerder voor een periode van zes weken niet gezien. Dit terwijl de afspraak is dat de ouders [minderjarige] tweemaal per week zien. Juist gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] is het belangrijk dat de ouders structureel contact met [minderjarige] hebben. Deze situatie kan zorgen voor loyaliteits- en hechtingsproblematiek bij [minderjarige] . Verder zijn er zorgen over de financiën. De vader heeft steeds voor een korte periode werk. De ouders leven soms van de uitkering van de moeder, welke niet toereikend is voor de vaste lasten. Daarnaast geven de ouders onvoldoende openheid van zaken en (h)erkennen zij de gestelde zorgen rondom [minderjarige] niet. Als gevolg hiervan lukt het de ouders onvoldoende om de aangeboden hulpverlening te accepteren om hun eigen opvoedvaardigheden te vergroten en te werken aan een verbetering van de opvoedsituatie van [minderjarige] . Dit maakt dat de hulpverlening in het vrijwillig kader niet langer toereikend is. Daarbij komt dat vanuit het ziekenhuis, het KOC en de babythuiszorg is teruggekoppeld dat de ouders onvoldoende leerbaar lijken te zijn. Om de door de Raad gestelde doelen te kunnen behalen, moet de plaatsing van [minderjarige] in het netwerkpleeggezin worden gecontinueerd. Binnen zes maanden moet duidelijk worden wat de mogelijkheden van de ouders zijn en wat het perspectief is van [minderjarige] . De resterende drie maanden van de machtiging tot uithuisplaatsing zullen daarna moeten worden gebruikt om het opvoedbesluit vorm te geven.
4.2
Namens de ouders is door de advocaat aangegeven dat de ouders geen verweer voeren tegen de verzoeken. De ouders zijn bereid om aan alles mee te werken. Ook in het kader van een ondertoezichtstelling. De advocaat merkt wel op dat de situatie is verbeterd en de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] , zoals door de Raad naar voren is gebracht, voor een deel is afgenomen. Zo is het contact tussen de ouders en de zus van de vader en haar partner hersteld en zien de ouders [minderjarige] al voor een langere tijd structureel tweemaal per week. Ook hebben de ouders het huis bijna klaar, waarna zij [minderjarige] thuis kunnen ontvangen. Daarnaast is er op korte termijn een afspraak met de [hulpverleningsorganisatie] om te kijken wat de mogelijkheden zijn om [minderjarige] thuis te laten opgroeien en wat de verbeterpunten van de ouders zijn. Verder vinden de ouders het belangrijk dat er goed naar het perspectief van [minderjarige] wordt gekeken en dat op korte termijn duidelijk wordt waar [minderjarige] zal gaan opgroeien. De ouders hopen dat [minderjarige] thuis bij de ouders kan opgroeien.
Zelf hebben de ouders nog toegelicht dat zij een gezinsopname eerder hebben afgewezen met name vanwege de praktische bezwaren. Er was geen geld voor benzine en het was moeilijk te regelen met het werk van de vader. Op dit moment heeft de vader weer werk en zijn de financiën stabiel. Ook heeft de moeder de spanningen met de zus van de vader opgelost. Dit door een Whatsapp-bericht aan de zus van de vader te sturen of de ouders [minderjarige] konden zien en dat kon. De ouders zien [minderjarige] nu tweemaal per week en dat verloopt zonder spanningen. Tot slot zijn de ouders bereid om samen te werken met de hulpverlening en de GI. Zij begrijpen dat het belangrijk is dat zij een band met [minderjarige] opbouwen en hem structureel zien, ook als zij verdrietig of boos zijn over de situatie.
4.3
De GI geeft aan dat een vaste jeugdbeschermer de zaak direct kan oppakken, indien het verzoek wordt toegewezen. Verder begrijpt de GI dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van negen maanden is verzocht. Hierbij is het in ieder geval van belang dat over zes maanden duidelijk is waar [minderjarige] gaat opgroeien.

5.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De kinderrechter zal het verzoek toewijzen en [minderjarige] onder toezicht van de GI stellen voor de duur van twaalf maanden, te weten met ingang van 8 december 2023 en tot 8 december 2024. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.3
De kinderrechter overweegt dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. In de afgelopen periode zijn er serieuze zorgen over [minderjarige] geweest wat ertoe heeft geleid dat [minderjarige] sinds mei 2023 bij de zus van de vader en haar partner verblijft. De kinderrechter stelt vast dat de ouders, hetgeen de kinderrechter begrijpt, het lastig vinden dat [minderjarige] niet thuis woont. Als gevolg daarvan is het de ouders, in ieder geval ten tijde van het Raadsonderzoek, niet altijd gelukt om [minderjarige] structureel en op een onbelaste manier te zien. In die periode zijn de verhoudingen tussen de ouders en de pleegouders verhard en hebben de ouders zich boos en onvriendelijk opgesteld richting de pleegouders. Het is de ouders hierin onvoldoende gelukt om het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Zo hebben de ouders vanuit onmacht, boosheid en verdriet over de situatie rondom [minderjarige] en richting de pleegouders de keuze gemaakt om [minderjarige] voor een periode van zes weken niet te zien. De kinderrechter stelt vast dat dit gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] schadelijk voor hem kan zijn en zelfs loyaliteits- en hechtingsproblematiek met zich kan meebrengen. Verder baart het de kinderrechter zorgen dat de ouders de zorgen rondom [minderjarige] niet of onvoldoende (h)erkennen. Daarnaast is het zorgelijk dat de hulpverlening onvoldoende zicht op de ouders heeft gekregen en de ouders ook onvoldoende transparant zijn geweest met als gevolg dat het nog onduidelijk is wat de opvoedvaardigheden van de ouders zijn.
Wel vindt de kinderrechter het fijn om tijdens de mondelinge behandeling door en namens de ouders te horen dat de ouders in de afgelopen periode, na het Raadsonderzoek, positieve stappen hebben gezet. Zo is het contact tussen de ouders en de zus van de vader en haar partner volgens de ouders hersteld. Ook zien de ouders [minderjarige] op dit moment tweemaal per week zoals is afgesproken. Daarnaast geven de ouders aan dat zij bereid zijn om samen te werken met de hulpverlening. Op korte termijn staat er een afspraak met de [hulpverleningsorganisatie] gepland. De kinderrechter geeft de ouders hiervoor een compliment. De kinderrechters stelt vast dat er goede eerste stappen zijn gezet, maar dat dit, juist gelet op de kwetsbare situatie en de jonge leeftijd van [minderjarige] , prille ontwikkelingen zijn die nog voor een langere periode moet worden bestendigd.
5.4
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de ouders weliswaar bereid zijn om de hulpverlening te accepteren – en dat in het vrijwillige kader ook hebben geprobeerd – maar dat zij hiervan onvoldoende hebben kunnen profiteren en daarmee niet in staat zijn om zelfstandig de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Dit maakt een regievoerder in het gedwongen kader noodzakelijk.
5.5
De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen in het Raadsrapport en geeft
aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
- [minderjarige] groeit op in een veilige en stabiele opvoedomgeving waar binnen hij de zorg krijgt die hij gezien zijn nog jonge leeftijd nodig heeft;
- [minderjarige] heeft structureel en onbelast contact met zijn ouders tijdens de contactmomenten zodat er een veilige hechtingsrelatie tot stand kan komen;
- Het perspectief van [minderjarige] wordt duidelijk;
- De opvoedomstandigheden van [minderjarige] zorgen ervoor dat hij veilige hechtingsrelaties kan aangaan met zijn opvoeders.
5.6
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor de volledige duur zoals verzocht. De kinderrechter geeft daarbij de opdracht aan de GI om regie te voeren in het proces en de belangen van [minderjarige] te bewaken. Het is aan de GI om passend bij [minderjarige] en de ouders hulpverlening in te zetten waar nodig.
Aan de ouders geeft de kinderrechter mee dat zij verwacht dat de ouders gaan samenwerken met de GI en de hulpverlening en openheid van zaken geven. Dit betekent onder andere dat de GI en de hulpverlening bij de ouders thuiskomen. Ook verwacht zij van de ouders dat zij steeds het belang van [minderjarige] voorop zetten. Dit betekent dat de ouders een structureel en onbelast contact met [minderjarige] houden (tweemaal per week) en het contactmoment niet afzeggen als zij boos of verdrietig zijn over de situatie, op de pleegouders of op de hulpverlening en/of de GI. Het is belangrijk dat de ouders een band met [minderjarige] opbouwen en dat de verhoudingen met de pleegouders goed blijft. Daarnaast vindt de kinderrechter het belangrijk dat de ouders het gesprek met de hulpverlening en/of de GI aangaan op het moment dat zij boos of verdrietig zijn of iets niet begrijpen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.7
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.8
De kinderrechter zal het verzoek toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlenen voor de duur van negen maanden met ingang van 8 december 2023 en tot 8 september 2024. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.9
De kinderrechter overweegt dat [minderjarige] sinds mei 2023 in het netwerkpleeggezin bij de zus van de vader en haar partner verblijft. Dit was nodig omdat de ouders het belang van [minderjarige] niet altijd voorop stelden. Er waren zorgen over zijn veiligheid, de dagstructuur en het tegemoet komen aan de verzorgings- en hechtingsbehoeften van [minderjarige] . Omdat de ouders de pleegzorgplaatsing niet konden verdragen was er geen structureel contact met [minderjarige] . Door deze omstandigheden is het noodzakelijk dat [minderjarige] op dit moment in het pleeggezin blijft. De kinderrechter stelt vast dat het netwerkpleeggezin een veilige en stabiele opvoedsituatie voor [minderjarige] is, waar hij de benodigde zorg krijgt. De kinderrechter zal daarom de verzochte machtiging tot plaatsing in het netwerkpleeggezin toewijzen.
5.1
Zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling is het noodzakelijk dat binnen zes maanden duidelijk wordt waar [minderjarige] gaat opgroeien. Het moet duidelijk zijn of [minderjarige] bij de ouders, in het huidige netwerkpleeggezin of op een andere passende plek zal gaan opgroeien. Hierbij is van belang dat de GI de komende periode onderzoekt of een terugthuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders mogelijk en in het belang van [minderjarige] is. Dit houdt in dat de GI en de hulpverlening zicht moeten krijgen op de thuissituatie van de ouders, wat de mogelijkheden van de ouders zijn als het gaat om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en hoe zij met [minderjarige] omgaan. Om hierop zicht te krijgen, is vooral ook de medewerking van de ouders nodig. Verder moet het voor de ouders duidelijk zijn wat de GI en de hulpverlening van de ouders verwacht en wat de voorwaarden zijn waaraan de ouders moeten voldoen voordat [minderjarige] terug thuis geplaatst kan worden.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.11
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.12
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
stelt [minderjarige] onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering met ingang van 8 december 2023 en tot 8 december 2024;
6.2
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het netwerkpleeggezin familie [achternaam] met ingang van 8 december 2023 en tot 8 september 2024;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2023 door mr. Dijkman kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Vork, als griffier en op schrift gesteld op 28 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.