ECLI:NL:RBZWB:2023:9345

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
C/02/411347 / FA RK 23-3100
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van een meerderjarig kind op verzoek, met betrekking tot overschrijding van de termijn voor indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vernietiging van de erkenning van verzoekster door [de heer 1]. Verzoekster, geboren op [geboortedag] 1984, heeft het verzoek ingediend omdat zij van mening is dat [de heer 2] haar biologische vader is en niet [de heer 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet binnen de wettelijke termijn van artikel 1:205 BW heeft verzocht, maar heeft geoordeeld dat het vasthouden aan deze termijn in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van verzoekster oplevert, zoals beschermd door artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de relatie tussen verzoekster en [de heer 2], en de gevolgen van de erkenning voor alle betrokkenen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de erkenning door [de heer 1] vernietigd moet worden, zodat [de heer 2] als de juridische vader van verzoekster kan worden erkend. De beslissing is mondeling gegeven door mr. M. de Beer, rechter en kinderrechter, en is in het openbaar uitgesproken. De griffier, mr. Van der Welle, heeft de schriftelijke uitwerking van de beslissing op 22 december 2023 vastgesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg/ Breda
Zaaknummer: C/02/411347 / FA RK 23-3100
datum uitspraak: 13 december 2023
beschikking over vernietiging erkenning
in de zaak van
[verzoekster],
hierna: verzoekster,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat: mr. M.S. Haas te Utrecht,
Als belanghebbende in deze zaak wordt gezien:
[de heer 1] ,
hierna: [de heer 1] ,
wonende in [plaats 2] .
Informant in deze procedure is:
[de heer 2],
hierna: [de heer 2] ,
wonende te [plaats 3] .

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 30 juni 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Haas van 13 juli 2023.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 13 december 2023. Bij die behandeling zijn gekomen verzoekster, met haar advocaat, [de heer 1] en [de heer 2] . De moeder van verzoekster, [naam] , is als informant opgeroepen maar zij is niet naar de mondelinge behandeling gekomen.

2.De feiten

2.1
De moeder en [de heer 2] hebben een affectieve relatie gehad. Verzoekster is tijdens deze relatie, op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] , geboren.
2.2
Verzoekster is op 3 maart 1988 erkend door [de heer 1] .

3.Het verzoek en de standpunten

3.1
Verzoekster verzoekt
1) de erkenning door [de heer 1] van verzoekster te vernietigen;
2) de griffier te verzoeken om drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift van de uitspraak toe te zenden naar de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Noord Oostpolder om als latere vermelding te worden toegevoegd aan de onder hem berustende akten van de burgerlijke stand.
3.2
[de heer 1] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek.
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om het verzoek te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van artikel 1:205, eerste lid, sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een kind een verzoek tot vernietiging van de erkenning indienen, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is. Op grond van lid 3 van voornoemd wetsartikel moet het verzoek door het kind worden ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de erkenner vermoedelijk niet zijn of haar biologische vader is. Op grond van lid 4 van voornoemd wetsartikel moet het verzoek uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend als het kind gedurende zijn of haar minderjarigheid bekend is geworden met dit feit.
4.2
Ontvankelijkheid
4.2.1
Vast staat dat verzoekster het verzoek niet heeft ingediend binnen de op grond van artikel 1:205 BW vereiste termijn. Verzoekster wist immers al op jonge leeftijd en voor zij volwassen werd dat niet [de heer 1] , maar [de heer 2] haar biologische vader is.
4.2.2
De rechtbank stelt voorop dat uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) volgt dat het stellen van termijnen in beginsel geen ongerechtvaardigde inmenging is in het familie- en gezinsleven van verzoeker in de zin van artikel 8 EVRM, omdat de in de wet gestelde termijnen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving om de rechtszekerheid te waarborgen en ter bescherming van de belangen van het kind. De gevolgen van vernietiging van de erkenning zijn verstrekkend. Het heeft gevolgen voor het kind, de ouders, alsmede voor de burgerlijke stand, de afstamming en het erfrecht. Met het toestaan van inbreuken op een wettelijke bepaling dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook terughoudend te worden omgegaan.
4.2.3
Dit laat onverlet dat onder bepaalde omstandigheden het vasthouden aan een termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wel degelijk een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven kan opleveren en in zoverre strijdig kan zijn met artikel 8 EVRM. Bij de beoordeling van de vraag of in dit geval sprake is van strijd met artikel 8 EVRM moet het belang van verzoeker om de biologische en juridische werkelijkheid met elkaar in overeenstemming te brengen, worden afgewogen tegen het belang van de rechtszekerheid en het belang van derden.
4.2.4
Uit hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, volgt dat de moeder van verzoekster een relatie heeft gehad met [de heer 2] . Tijdens die relatie is verzoekster geboren. Na de breuk met [de heer 2] heeft de moeder een relatie gekregen met [de heer 1] . Hij heeft verzoekster erkend met het doel dat alle kinderen van de moeder dezelfde achternaam zouden dragen. De moeder is uiteindelijk gescheiden van [de heer 1] . Verzoekster heeft na de scheiding af en toe contact gehad met [de heer 1] , maar sinds 2000 nagenoeg niet meer. [de heer 2] heeft geprobeerd een omgangsregeling met verzoekster te krijgen, maar zijn verzoeken hieromtrent zijn afgewezen. Dit had onder meer te maken met de (psychische) kwetsbaarheid in het gezin bij de moeder. Verzoekster voelde zich door negatieve uitlatingen van de moeder over [de heer 2] niet vrij om contact met hem te hebben en heeft het contact lange tijd afgehouden. Verzoekster heeft daarom pas op late(re) leeftijd contact met [de heer 2] gezocht en een band met hem opgebouwd. Dit heeft de nodige tijd gekost, maar inmiddels zijn zij zeer hecht en hebben zij een echte vader-dochterband. Verzoekster verkeerde tot haar huwelijk in 2022 in de veronderstelling dat haar moeder en [de heer 2] haar juridische ouders waren en dat [de heer 1] haar had geadopteerd. Verzoekster wil dat [de heer 2] alsnog haar juridisch vader wordt, zodat de juridische situatie in overeenstemming is met hun feitelijke band. Dat zij en [de heer 2] geen vader-dochterband op hebben kunnen bouwen toen zij minderjarig was, kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Wat wel kan worden hersteld, is dat [de heer 2] formeel als haar juridische vader wordt aangemerkt in plaats van [de heer 1] .
4.2.5
Onder voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat – zoals ook door verzoekster is aangevoerd – de toepassing van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM betekent. Het respect voor het familie- en gezinsleven eist in de onderhavige zaak dat het belang van het in overeenstemming brengen van de biologische en maatschappelijke werkelijkheid met de juridische werkelijkheid, prevaleert boven het belang van de strikte hantering van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn en het belang van rechtszekerheid dat daarmee is gemoeid. Nu geen van de betrokkenen bezwaar heeft tegen het verzoek, valt niet in te zien hoe de rechtszekerheid en de belangen van de betrokkenen in het onderhavige geval zullen worden geschaad bij het niet strikt hanteren van de wettelijke termijn. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat de Staatscommissie Herijking ouderschap voorstelt om de wettelijke termijn te schrappen.
4.2.6
Uit het voorgaande volgt dat verzoekster in haar verzoek kan worden ontvangen.
4.3
Inhoudelijke beoordeling
4.3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat niet [de heer 1] , maar [de heer 2] de biologische vader van verzoekster is. Uit de door verzoekster overgelegde stukken blijkt dat ook in eerdere procedures bij de rechtbank van dat gegeven is uitgegaan. Uit die stukken blijkt verder dat [de heer 2] aangifte heeft gedaan van de geboorte van verzoekster en dat [de heer 1] pas na de geboorte van verzoekster een relatie met de moeder van verzoekster heeft gekregen en verzoekster pas jaren na haar geboorte heeft erkend. Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [de heer 1] niet de biologische vader van verzoekster is.
4.3.2
[de heer 1] ondersteunt het verzoek van verzoekster en heeft dit tijdens de mondelinge behandeling nogmaals bevestigd. [de heer 2] heeft aangegeven dat hij het belangrijk vindt dat de erkenning door [de heer 1] wordt vernietigd, zodat hij formeel en juridisch de vader van verzoekster kan worden.
4.3.2
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot vernietiging van de erkenning toewijzen. Dit maakt – als binnen drie maanden geen hoger beroep wordt ingesteld en de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan – de weg vrij voor [de heer 2] om verzoekster te erkennen en de vader-dochter band die verzoekster en [de heer 2] biologisch en feitelijk hebben, ook juridisch vast te leggen.

5.De beslissing

De rechtbank
vernietigt de erkenning van
- [verzoekster] , geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
gedaan door [de heer 1] ;
verzoekt de griffier - op grond van artikel 1:20e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Noordoostpolder.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. De Beer, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023 in tegenwoordigheid van mr. Van der Welle, griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 22 december 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op: