ECLI:NL:RBZWB:2023:935

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
81-317921-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak betreffende het rapen van Japanse oesters in Natura 2000-gebied

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 28 juli 2022 2325 kilogram Japanse oesters heeft geraapt in de Oosterschelde, een Natura 2000-gebied, heeft de economische politierechter op 13 februari 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het zonder vergunning realiseren van een project en het verontrusten van waterdieren. Tijdens de zitting op 30 januari 2023 heeft de officier van justitie, mr. J.A. Bekke, zijn standpunt kenbaar gemaakt, terwijl de verdachte zijn verweer voerde. De rechter heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet kon worden bewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de activiteiten significante gevolgen hadden voor het gebied. De rechter oordeelde dat het begrip 'project' in de zin van de Wet Natuurbescherming niet van toepassing was, omdat de activiteiten van de verdachte niet als zodanig konden worden gekwalificeerd. De verdachte werd vrijgesproken van de eerste twee feiten, maar werd wel schuldig bevonden aan het handelen in strijd met een verbod in het Natura 2000-gebied. De rechter legde een geldboete op van € 500 en gelastte de teruggave van de in beslag genomen oesters.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 81-317921-22
vonnis van de economische politierechter van 13 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.A. Bekke, en verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

1
hij op of omstreeks 28 juli 2022 op/in de Oosterschelde, zijnde een Natura
2000-gebied, en/of in de gemeente Noord-Beveland, althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
zonder vergunning van Gedeputeerde Staten (van de Provincie Zeeland) een project
heeft gerealiseerd,
bestaande uit het rapen van 2325 kilogram, of ten minste een hoeveelheid van meer
dat 10 kilogram Japanse oesters,
welk project niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van
voornoemd Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere
plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor dit Natura 2000-gebied;
(Strafbaarstelling: artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming jo. artikel 1a onder 2 jo.
artikel 2 lid 1 jo. artikel 6 lid 1 onder 2 Wet op de Economische Delicten)
( art 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming )
2
hij op of omstreeks 28 juli 2022 op/in de Oosterschelde, gelegen in de gemeente
Noord-Beveland, althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans
alleen,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders, zich op en/of onder voornoemd
oppervlaktewater bevonden,
zonder ontheffing van Gedeputeerde Staten (van de Provincie Zeeland),
waterdieren nodeloos heeft verontrust en/of gevangen en/of voorhanden gehad,
althans voorwerpen bij zich gehad die kennelijk tot doel hadden voornoemde
verboden handelingen te verrichten, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn
mededaders, toen aldaar(in totaal) ongeveer 2325 kilogram Japanse oesters, in ieder
geval meer dan 10 kilogram, geraapt, althans een hoeveelheid, schelpen gewonnen;
(Strafbaarstelling: artikel 3.6 sub b en/of c van de Omgevingsverordening Zeeland 2018
jo. artikel 1.2 van de Wet Milieubeheer jo. artikel 1a sub 2 jo. 2 jo. 6 van de Wet op de
economische delicten)
( art 1.2 lid 1 Wet milieubeheer )
3
hij op of omstreeks 28 juli 2022 op/in de Oosterschelde, zijnde een Natura
2000-gebied, gelegen in de gemeente Noord-Beveland, althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met een verbod en/of beperking als bedoeld in artikel 2.5
lid 1 van de Wet natuurbescherming,
immers heeft hij, verdachte,
zich bevonden binnen het gebied ‘Zandkreek’, terwijl de toegang tot dit gebied
ingevolge artikel 4 van het Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken
van 11 november 2016, kenmerk: 16170126, tot beperking van de toegankelijkheid
van gebieden ex artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998, gelegen binnen het Natura
2000-gebied 'Oosterschelde' en/of het Toegangsbeperkingsbesluit Oosterschelde
(kenmerk 17121814) het gehele jaar verboden is;
(Strafbaarstelling: artikel 2.5 lid 3 van de Wet Natuurbescherming jo. artikel 1a sub 2
jo. 2 jo. 6 van de Wet op de economische delicten)
( art 2.5 lid 3 Wet natuurbescherming )

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De economische politierechter is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.1.2
De bewijsoverwegingen
Verdachte wordt er van verdacht dat hij op 28 juli 2022 2325 kilo oesters heeft geraapt in beschermd natuurgebied (feiten 1 en 2) en daartoe een plaats heeft betreden waar de toegang was verboden (feit 3).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle drie de feiten wettig en overtuigend bewezen
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft erkend dat hij samen met anderen 2325 kilo oesters heeft geraapt maar zich ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat het hij het perceel waarop hij dat heeft gedaan heeft gehuurd en dat hij op grond daarvan gerechtigd was het perceel met de zijnen te betreden om oesters te verzamelen. Verdachte heeft daartoe een overeenkomst met een kaart als bijlage overgelegd. Op die kaart staan twee kleine rood gearceerde gebieden en een groot omlijnd gebied van welk laatste gebied verdachte heeft verklaard dat dat ook onder de huurovereenkomst valt. In de tekst van de overeenkomst staat de oppervlaktemaat van het gehuurde. Verdachte heeft aangevoerd dat als hij daar niet mocht komen hij net een boer zou zijn die zijn eigen land niet zou mogen betreden.
De economische politierechter oordeelt als volgt.
De economische politierechter heeft op basis van het proces-verbaal vastgesteld dat de plaats waar verdachte oesters heeft geraapt niet een plaats waar verdachte een persoonlijk recht heeft om oesters te rapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat gelet op de in de overeenkomst genoemde oppervlakte het gehuurde alleen de twee kleine rood gearceerde gebieden kan betreffen en niet het grote omlijnde gebied. Het verweer van verdachte mist daarom feitelijke grondslag.
Feit 1
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, de aangetroffen oesters en de het proces-verbaal kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zonder vergunning in een natura-2000-gebied 2325 kilo oesters heeft geraapt.
Ter beoordeling ligt vervolgens de vraag of het rapen van (te veel) oesters moet worden beschouwd als “het realiseren van een project” in de zin artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming (hierna Wnb).
De Wnb zelf geeft geen definitie van gebezigde term “project”. Ook de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) waaruit het begrip “project” is overgenomen geeft geen definitie. De Europese Commissie heeft op 21 november 2018 wel een document (C(2018) 7621) uitgegeven met de bedoeling lidstaten richtsnoeren te verschaffen betreffende de interpretatie van bepaalde belangrijke begrippen die worden gebruikt in artikel 6 van de habitatrichtlijn. Hierin staat bij de toelichting op het begrip Project in paragraaf 3.4:
Aangezien de habitatrichtlijn geen definitie van "plan" of "project" bevat, moet rekening
worden gehouden met de algemene beginselen van interpretatie, met name het beginsel dat
een afzonderlijke bepaling van EU-recht moet worden geïnterpreteerd op basis van de
bewoording en het doel van de bepaling evenals de context waarin de bepaling voorkomt.
Er zijn twee argumenten voor een ruime interpretatie van "plan" en "project":
- Ten eerste bevat de richtlijn geen omschrijving van de reikwijdte van "plan" of "project"
door verwijzing naar een bepaalde categorie van een van beide. In plaats daarvan is de
belangrijkste beperkende factor de vraag of zesignificante gevolgenhebben voor een
gebied.
- Ten tweede brengt de voortgezette toepasselijkheid van artikel 6, lid 2, op activiteiten die
zijn uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 6, leden 3 en 4, ook met zich mee dat,
hoe beperkter "plan" en "project" worden omschreven, hoe minder mogelijkheden er
kunnen zijn om een afweging te maken tussen een instandhoudingsbelang en een
schadelijke niet-instandhoudingsbelang, en bijgevolg om de juiste toepassing te
waarborgen van artikel 6, lid 2, d.w.z. verslechtering en verstoring te vermijden.
Voorts staat in paragraaf 3.3 een opmerking over de relatie tussen artikel 6 lid 2 en artikel 6 lid 3:
Zowel artikel 6, lid 2, als artikel 6, lid 3, beoogt negatieve gevolgen voor een gebied te
voorkomen. Artikel 6, lid 2, heeft tot doel verslechtering of storende factoren die een
significant effect zouden kunnen hebben, te voorkomen. In het geval van artikel 6, lid 3, is
het doel te voorkomen dat plannen of projecten worden goedgekeurd die de natuurlijke
kenmerken van het gebied aantasten. De doelstellingen komen dan ook in grote lijnen
overeen. Er dient echter aan te worden herinnerd dat de bepalingen van artikel 6, lid 2, te
allen tijde voor het gebied gelden, terwijl die van artikel 6, lid 3, pas in beeld komen indien
een plan of project wordt voorgesteld datsignificante gevolgenvoor het gebied kan hebben.
Uit deze toelichting en ook op basis van de tekst van artikel 2.7 lid 2 volgt dat pas kan worden gesproken van een (vergunningplichtig) project als dat project significante gevolgen voor het gebied kan hebben.
Gelet op het beroepsmatige karakter van de activiteiten, het feit dat hij dat deed met drie anderen en de geraapte hoeveelheid van 2325 kilo is de economische politierechter van oordeel dat dergelijke activiteiten van verdachte in min of meerdere mate verstorend of verslechterend kunnen werken. Daar staat tegenover dat het gebied waar verdachte oesters heeft geraapt uitgestrekt is. Aan een project wordt echter de eis gesteld dat het
significantegevolgen voor het gebied kan hebben en bedoeld is om de overheid de mogelijkheid te geven te voorkomen dat projecten worden goedgekeurd die de natuurlijke kenmerken van het gebied aantasten.
Op grond van het bovenstaande is de economische politierechter van oordeel dat onvoldoende bewijsmiddelen in het dossier aanwezig om tot het oordeel te kunnen komen dat het rapen van de betreffende hoeveelheid oesters significante gevolgen heeft voor het gebied en dat de activiteiten de natuurlijke kenmerken van het gebied aantasten. Een factor die daarbij van belang zou kunnen zijn is de hoeveelheid geraapte oesters in relatie tot de totale oesterpopulatie in het betreffende gebied. Dergelijke informatie ontbreekt en evenmin blijkt uit de bewijsmiddelen wat de impact zou kunnen zijn op de natuurlijke kenmerken van het gebied. Om deze reden ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 2
Verdachte heeft bij eb op een drooggevallen perceel 2325 oesters geraapt. Verbalisanten hebben dat gerelateerd en verdachte heeft dat ook ter zitting erkend.
De tenlastelegging is gebaseerd op de strafbepaling van artikel 3.6 Omgevingsverordening Zeeland 2018. Deze luidt:
Het is een ieder die zichlangs, op of ondereen oppervlaktewater bevindt verboden, zonder ontheffing van gedeputeerde staten:
b. waterdieren nodeloos te verontrusten, te vangen, te doden, voorhanden te hebben of te vervoeren;
c. voorwerpen bij zich te hebben die kennelijk tot doel hebben een onder a of b verboden handeling te verrichten;
Aan verdachte is ten laste gelegd dat verdachte de handelingen
op/in de Oosterscheldeheeft gepleegd en dat hij de verboden handelingen heeft verricht terwijl hij zich
op en/of onder voornoemd oppervlaktewater bevond.
Verdachte heeft de handelingen verricht op het bij eb drooggevallen perceel. Dat betekent dat hij zich
langshet oppervlaktewater van de Oosterschelde bevond. Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte zich op het oppervlaktewater of in het oppervlaktewater van de Oosterschelde heeft bevonden.
Gelet op de voor de -ook voor het beschermde belang- wezenlijk andere plaats en de omstandigheid dat “langs het water” in de tenlastelegging twee maal niet is genoemd, is de rechtbank van oordeel dat het geen kennelijke verschrijving is en evenmin kan worden ingelezen.
Verdachte wordt daarom ook van dit feit vrijgesproken.
Feit 3
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte zich bevond op een plaats waar volgens de tenlastelegging een toegangsbeperkingbesluit van kracht was. Verdachte heeft erkend dat hij zich daar bevond. Hierboven is al aangegeven dat verdachte ook geen persoonlijk recht had zich binnen gebied te mogen bevinden.
Hieruit volgt dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
De bewezenverklaring
De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 28 juli 2022 in de Gemeente Noord-Beveland opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met een verbod en/of beperking als bedoeld in artikel 2.5
lid 1 van de Wet natuurbescherming, immers heeft hij, verdachte,
zich bevonden binnen het gebied ‘Zandkreek’, terwijl de toegang tot dit gebied
ingevolge artikel 4 van het Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken
van 11 november 2016, kenmerk: 16170126, tot beperking van de toegankelijkheid
van gebieden ex artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998, gelegen binnen het Natura
2000-gebied 'Oosterschelde' en/of het Toegangsbeperkingsbesluit Oosterschelde
(kenmerk 17121814) het gehele jaar verboden is;
De economische politierechter acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van € 4.400,= en een voorwaardelijke ontzetting van zijn vergunning van het beroepsmatig rapen van oesters met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdachte
Verdachte vindt het te veel. Hij heeft op de betreffende plaats altijd gezocht en geraapt en is daar ook meerdere keren gecontroleerd. Het was ook altijd goed en nu in een keer niet meer. Verder vraagt hij zich af hoe hij als leek en eenvoudige visser zonder opleiding en stapels boeken kan weten dat het rapen van oesters een project kan zijn.
6.3
Het oordeel van de economische politierechter
Gelet op de omstandigheid dat verdacht van feit 1 en feit 2 is vrijgesproken valt de op te leggen straf lager uit dan geëist en wordt aan verdachte een geldboete opgelegd die gebruikelijk is in dit soort zaken.

7.Het beslag

De 2325 kilogram oesters zijn in beslag genomen op grond van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Verdachte wordt van die feiten vrijgesproken. De economische politierechter zal daarom de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, te weten 2325 kilogram oesters (of de waarde daarvan), aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en artikel artikel 2.5 lid Wet natuurbescherming juncto artikel 1a onder 2, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De economische politierechter:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan feit 1 en 2;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met artikel 2.5 Wet Natuurbescherming;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 500,=; (vijfhonderd euro);
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
10 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 2325 kilogram oesters, of de waarde daarvan;
Dit vonnis is gewezen door economische politierechter: mr. J.C. Gillesse, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 februari 2023.