ECLI:NL:RBZWB:2023:9404

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
23-017449
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid klaagschrift op grond van artikel 552a Sv inzake inbeslagname van geldbedrag

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klager, geboren in 1961, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van een geldbedrag van € 1.660,00, dat op 23 februari 2023 in beslag was genomen. De klager was van mening dat er geen strafvorderlijk belang meer was bij de inbeslagname, aangezien het geldbedrag deels afkomstig was van een gepind bedrag en deels van de verkoop van oud ijzer. De politierechter had eerder op 10 november 2023 het geldbedrag verbeurd verklaard, wat de klager betwistte. Tijdens de behandeling van het klaagschrift op 11 december 2023 waren zowel de officier van justitie als de gemachtigde raadsman aanwezig. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ontvankelijk was, maar ongegrond. De rechtbank stelde vast dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vorderde, omdat het geldbedrag mogelijk kon dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de politierechter niet hoogst onwaarschijnlijk was en verklaarde het klaagschrift ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. A.L. Hoekstra, in aanwezigheid van griffiers K. Verdult en mr. M. van Grinsven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-195224-23
raadkamernummer : 23-017449
datum : 22 december 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[de klager] ,
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. B.J.P. van Gils advocaat te Tilburg, (Postbus 760, 5000 AT Tilburg),
hierna te noemen: de klager

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 23 februari 2023 onder klager in beslag is genomen: een geldbedrag van € 1.660,00 (hierna: het geldbedrag).
  • het klaagschrift, ingediend op 11 juli 2023 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 11 december 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. J.A. Castelein en mr. B.J.P. van Gils als gemachtigd raadsman.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Alvorens inhoudelijk op het klaagschrift in te gaan stelt de raadsman zich op het standpunt dat de raadkamer van de rechtbank bevoegd is het klaagschrift te behandelen. Onder verwijzing naar jurisprudentie ((HR 28 mei 1996, DD96.336 en HR 25 februari 1964, NJ 1964/312) voert de raadsman aan dat de klaagschriftprocedure aanvangt op het moment van dagbepaling. De datum van dagbepaling is 6 november 2023. Deze datum is gelegen voor de datum van het vonnis in de hoofdzaak van 10 november 2023. Inhoudelijk strekt het klaagschrift tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat op 23 februari 2023 van klager een geldbedrag ter hoogte van 1.560,00 euro in beslag is genomen. Klager is van oordeel dat er thans geen strafvorderlijk belang meer is bij de inbeslagname. Op de zitting van 10 november 2023 heeft de politierechter ten onrechte geoordeeld dat klager het geldbedrag had verkregen door het dealen van drugs en het geldbedrag verbeurd verklaard. De raadsman stelt dat deze beslissing van de politierechter onjuist is gelet op de door hem overlegde bankafschriften, waarop te zien is dat op de bankrekeningen van klager niet enkel geldbedragen wordt bijgeschreven maar ook geldbedragen worden afgeschreven. Klager stelt dat het geldbedrag deels afkomstig is van een gepind geldbedrag en deels van de opbrengst van de verkoop van oud ijzer. Op 17 februari 2023 had klager €1200 gepind om een scooter te kopen. Op 23 februari 2023 had klager dit geldbedrag reeds in zijn portemonnee zitten, omdat hij nog geen scooter had gekocht.
De officier van justitie volgt het standpunt van de raadsman aangaande de bevoegdheid van de rechtbank. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven. Op 10 november 2023 heeft de politierechter vonnis gewezen en daarin besloten het geldbedrag verbeurd te verklaren. Er mag worden verwacht dat de officier van justitie en de politierechter destijds na een nauwkeurige bestudering van het dossier tot deze beslissing zijn gekomen. In de raadkamer zijn er geen nieuwe argumenten aangedragen die dit oordeel anders maken. De behandeling van klaagschriften kent naar haar aard een summier karakter. Er kan niet worden gesteld dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, tot een verbeurverklaring zou beslissen, te meer nu de strafrechter het geldbedrag reeds verbeurd heeft verklaard.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift, omdat de datum van de oproeping van klager is gelegen voor de datum waarop door de strafrechter vonnis heeft gewezen. De politierechter heeft vonnis gewezen op 10 november 2023.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank is van oordeel dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. De politierechter heeft reeds op 10 november 2023 vonnis gewezen. Klager is veroordeeld voor het handelen in strijd met artikel 2b van de Opiumwet in de periode van 17 januari 2023 tot en met 23 februari 2023. In het vonnis van 10 november 2023 heeft de politierechter het beslag verbeurd verklaard. Gelet op het oordeel van de politierechter acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat het gerechtshof later oordelend opnieuw de verbeurdverklaring van het geldbedrag zal bevelen. De door de raadsman overlegde nieuwe bankafschriften doen hier niet aan af.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 22 december 2023 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van K. Verdult en mr. M. van Grinsven, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2023.
De griffier mr. Van Grinsven is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).