ECLI:NL:RBZWB:2023:9405

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
23-016616
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen DNA-onderzoek bij veroordeelden in het kader van mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 2003, had op 27 juni 2023 een bezwaarschrift ingediend, waarin hij stelde dat het DNA-profiel geen toegevoegde waarde zou hebben voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, gezien de aard van het misdrijf (mishandeling) en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft het bezwaar behandeld in een besloten raadkamer op 11 december 2023, waarbij de gemachtigde advocaat van de veroordeelde en de officier van justitie aanwezig waren. De veroordeelde zelf was niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde eerder was veroordeeld voor mishandeling en dat er geen uitzonderingssituatie aanwezig was die het onttrekken van DNA-profiel zou rechtvaardigen. De officier van justitie stelde dat de wetgever slechts in zeer beperkte gevallen ruimte heeft gelaten voor uitzonderingen op de regel dat DNA-materiaal moet worden opgeslagen. De rechtbank oordeelde dat het DNA-onderzoek wel degelijk van betekenis kan zijn voor de opsporing van mishandeling, en dat de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde niet voldoende waren om het bezwaar gegrond te verklaren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaard, met de overweging dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die het onttrekken van DNA-profiel zouden rechtvaardigen. De beslissing is genomen door rechter A.L. Hoekstra, in aanwezigheid van griffiers M. van Grinsven en K. Verdult.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-331483-22
raadkamernummer : 23-016616
datum : 22 december 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[de veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende op het [woonadres] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M.P.J.W.M. Govers, Ringbaan-Noord 62 te 5046 AC Tilburg.
Hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 27 juni 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 11 december 2023 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde waarnemend advocaat van de veroordeelde mr. B.W.C. van Geet en de officier van justitie mr. J.A. Castelein op zitting gehoord.
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
Veroordeelde doet in het bezwaarschrift onder verwijzing naar de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet DNA. Daartoe is aangevoerd dat het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld, te weten een mishandeling, geen delict betreft waarbij het DNA-profiel van enige betekenis kan zijn ter voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. Daarnaast is aangevoerd dat veroordeelde nooit eerder onherroepelijk is veroordeeld. Ook lijkt het, indien en voor zover het feit daadwerkelijk is gepleegd, te gaan om een eenmalig incident dat is begaan onder invloed van bijzondere persoonlijke omstandigheden. Veroordeelde en zijn ex hadden namelijk ruzie over intieme foto’s die op de telefoon van de ex van veroordeelde stonden. Er is niet gebleken van een concreet recidivegevaar voor misdrijven waarin DNA-onderzoek in beginsel redelijkerwijs van betekenis zal kunnen zijn voor de opheldering daarvan. Veroordeelde heeft na zijn aanhouding en veroordeling een positieve ontwikkeling doorgemaakt en veel geleerd van hetgeen hem is overkomen. De persoonlijke omstandigheden dienen dan ook te prevaleren.
Gelet op het voorgaande heeft het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde geen toegevoegde waarde voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Verzocht wordt dan ook het bezwaarschrift gegrond te verklaren en te bepalen dat het afgenomen celmateriaal wordt vernietigd.
In raadkamer heeft de advocaat gepersisteerd bij hetgeen naar voren is gebracht in het bezwaarschrift.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard, nu geen sprake is van een uitzonderingssituatie. Daartoe is aangevoerd dat de wetgever slechts in zeer beperkte gevallen ruimte heeft gelaten om een uitzondering te maken op de regel dat van iedereen die is veroordeeld voor een bepaald misdrijf DNA-materiaal dient te worden opgeslagen. Die ruimte is er enkel soms op het moment dat het (bijna) uitgesloten is dat iemand (fysiek) nog een strafbaar feit kan plegen waarvoor zijn DNA-materiaal van belang kan zijn of bij bepaalde typen delicten. Deze gevallen doen zich in onderhavige zaak niet voor. Mishandeling betreft immers een feit voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek bepalend kan zijn. Daarnaast geven de door of namens veroordeelde aangevoerde bijzondere omstandigheden, zoals de omstandigheid dat veroordeelde niet eerder onherroepelijk is veroordeeld en daarna zijn leven zou hebben gebeterd, geen aanleiding het bezwaarschrift gegrond te verklaren, temeer nu onderhavige beoordeling een ex-tunc-beoordeling betreft.

Beoordeling

Bij vonnis van 5 april 2023 is de veroordeelde door de politierechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van mishandeling tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 23 november 2023 is veroordeelde door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch veroordeeld ter zake van mishandeling, waarbij dezelfde straf is opgelegd als eerder door de rechtbank was opgelegd. De rechtbank is bevoegd.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet DNA ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet DNA genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn.
De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Deze maatstaf hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Over het door veroordeelde aangevoerde bezwaar dat sprake is van een uitzonderingsgeval in de zin van artikel 2 aanhef en onder b, van de Wet DNA, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval veroordeelde geen beroep toekomt op de in de Wet DNA genoemde uitzonderingen. In het onderhavige geval is de veroordeelde veroordeeld voor mishandeling. De rechtbank is van oordeel dat, voor de opheldering van dergelijke misdrijven, DNA-onderzoek wel degelijk van betekenis kan zijn. Dergelijke misdrijven kennen immers vele verschijningsvormen en daar zitten ook vormen bij waarvoor DNA-onderzoek (zeer) bepalend kan zijn.
Gelet op het systeem van de wet dient terughoudend e worden omgegaan met het aannemen van een uitzonderingsituatie. Er dienen zeer uitzonderlijke omstandigheden te worden aangevoerd waaronder het strafbare feit is gepleegd. Het moet dan gaan om omstandigheden die zich in de toekomst met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet meer zullen voordoen. De rechtbank is van oordeel dat niet of onvoldoende is aangetoond dat hiervan sprake is. De rechtbank heeft hierbij in overweging genomen dat veroordeelde na de veroordeling door de rechtbank en voor de veroordeling door het gerechtshof met politie en justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast is bij de strafoplegging in onderhavige zaak noodzaak gezien tot oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. A.L. Hoekstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr M. van Grinsven en K. Verdult, griffiers,
en uitgesproken op 22 december 2023.
De griffier mr. Van Grinsven is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.