ECLI:NL:RBZWB:2023:9406

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
23-018185
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij minderjarige veroordeelde

Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 2006, had bezwaar aangetekend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, omdat hij ten tijde van de veroordeling minderjarig was en een voorwaardelijke taakstraf van 30 uur had gekregen. De rechtbank heeft het bezwaar gegrond verklaard, mede gelet op de minderjarigheid van de veroordeelde en het feit dat hij sindsdien niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank oordeelde dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel in dit geval niet gerechtvaardigd kon worden, gezien de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf was gepleegd. De rechtbank heeft de officier van justitie opgedragen om het celmateriaal te vernietigen.

De procedure begon op 4 juli 2023, toen het bezwaarschrift ter griffie werd ontvangen. Tijdens de behandeling in de besloten raadkamer op 11 december 2023 zijn de veroordeelde, zijn advocaat mr. M. Broere, en de officier van justitie gehoord. De officier van justitie stelde dat, hoewel de wet geen onderscheid maakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de minderjarigheid van de veroordeelde een individuele beoordeling vereist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde ten tijde van het misdrijf minderjarig was en dat er geen aanwijzingen zijn voor recidive. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het celmateriaal onmiddellijk vernietigd moet worden, waarmee het bezwaar van de veroordeelde werd gehonoreerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-147124-20
raadkamernummer : 23-018185
datum : 11 december 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende op het [woonadres] ,
mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 04 juli 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 11 december 2023 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, de advocaat, mr. M. Broere en de officier van justitie op zitting gehoord.
De rechtbank doet na behandeling van het bezwaarschrift in raadkamer direct uitspraak.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
De veroordeelde stelt dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA, nu redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Door de veroordeelde is aangevoerd dat hij is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 30 uur. Ten tijde van de veroordeling was veroordeelde nog geen 16 jaar en ten tijde van de pleegdatum was hij 13 jaar. Veroordeelde had destijds geen justitiële documentatie en is nadien niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. In het bezwaarschrift wordt verwezen naar het voornemen van de demissionair Minister van Justitie en Veiligheid om bij minderjarige veroordeelden die een taakstraf van minder dan 40 uur opgelegd hebben gekregen geen DNA af te nemen. Daarnaast wordt aangevoerd dat de veroordeling een zaak van geringe ernst betreft.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat de wet in beginsel geen onderscheid maakt tussen meerderjarige en minderjarigen veroordeelden. Wel vraagt minderjarigheid ten tijde van het begaan van het strafbare feit om een individuele beoordeling omtrent de opname van het DNA in de databank. Allereerst is hier de opgelegde sanctie vna belang. In het wetsvoorstel legt de Minister de grens waarbij geen DNA wordt afgenomen bij een taakstraf van 40 uur. Aan veroordeelde is een geheel voorwaardelijke taakstraf van 30 uur opgelegd. Daarnaast is veroordeelde niet opnieuw met politie en justitie in aanraking gekomen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zorgen over veroordeelde, maar dit maakt het recidiverisico niet hoger. Met inachtneming van het wetsvoorstel en kijkend naar de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard.

Beoordeling

Bij vonnis van 2 november 2021 is de veroordeelde door de meervoudige kinderrechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van het met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen. De rechtbank is bevoegd.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Hetgeen door de veroordeelde is aangevoerd, leidt tot het oordeel dat deze uitzonderingssituatie in het onderhavige geval van toepassing is. Veroordeelde was ten tijde van de veroordeling minderjarig. Nadien is hij niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. Aan veroordeelde is een geheel voorwaardelijke taakstraf opgelegd van 30 uur te vervangen door 15 dagen jeugddetentie.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en beveelt dat de officier van justitie ervoor zorg draagt dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door
mr. A.L. Hoekstra, rechter,
in tegenwoordigheid van K. Verdult en mr. M. van Grinsven, griffiers,
en uitgesproken op 11 december 2023.
De griffier mr. Van Grinsven is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.