Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontvankelijkheid van een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.M. Dunsbergen, en had betrekking op een vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. De verzoeker had kosten gemaakt in het kader van een strafzaak die was geseponeerd. De officier van justitie, mr. J.A. Castelein, stelde echter dat het verzoek niet-ontvankelijk was omdat het verzoekschrift niet door de verzoeker zelf was ondertekend.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 11 december 2023 werd vastgesteld dat het verzoekschrift inderdaad niet was ondertekend door de verzoeker. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke basis was voor indiening van een verzoekschrift door een gemachtigde zonder ondertekening door de verzoeker zelf. Dit werd onderbouwd met een verwijzing naar eerdere jurisprudentie (ECLI:NL:HR:1987:AB7723).
De rechtbank verklaarde de verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoekschrift, wat betekent dat het verzoek niet in behandeling werd genomen. De beslissing werd genomen door rechter mr. A.L. Hoekstra, in aanwezigheid van griffiers mr. M. van Grinsven en K. Verdult. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.