ECLI:NL:RBZWB:2023:9407

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
23-004474
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoekschrift ex artikel 530 Sv wegens gebrek aan ondertekening

Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontvankelijkheid van een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.M. Dunsbergen, en had betrekking op een vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. De verzoeker had kosten gemaakt in het kader van een strafzaak die was geseponeerd. De officier van justitie, mr. J.A. Castelein, stelde echter dat het verzoek niet-ontvankelijk was omdat het verzoekschrift niet door de verzoeker zelf was ondertekend.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 11 december 2023 werd vastgesteld dat het verzoekschrift inderdaad niet was ondertekend door de verzoeker. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke basis was voor indiening van een verzoekschrift door een gemachtigde zonder ondertekening door de verzoeker zelf. Dit werd onderbouwd met een verwijzing naar eerdere jurisprudentie (ECLI:NL:HR:1987:AB7723).

De rechtbank verklaarde de verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoekschrift, wat betekent dat het verzoek niet in behandeling werd genomen. De beslissing werd genomen door rechter mr. A.L. Hoekstra, in aanwezigheid van griffiers mr. M. van Grinsven en K. Verdult. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-047567-20
rk-nummer: 23-004474
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 16 februari 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1985 te [land]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. H.M. Dunsbergen, Parkstraat 10 te 4818 SJ Breda.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.096,62, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 15 januari 2021;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 11 december 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. J.A. Castelein en mr. A.C.M. Tönis als waarnemend advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd. Verzoeker stelt ontvankelijk te zijn in zijn verzoek, gelet op artikel 529 lid 2 Sv en de datum van indiening van het verzoek. De sepotbeslissing is immers pas op 25 november 2022 van het Openbaar Ministerie ontvangen. Verzoeker heeft kosten voor rechtsbijstand gemaakt in het kader van de strafzaak. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen ter hoogte van € 1.096,62, te vermeerderen met de forfaitaire kosten voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de advocaat te kennen gegeven dat zij niet beschikt over een door verzoeker ondertekend exemplaar van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk primair op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, nu het verzoekschrift niet door verzoeker is ondertekend. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, nu het verzoekschrift niet tijdig binnen drie maanden is ingediend. Gelet op het voorgaande komt ook de forfaitaire vergoeding niet voor vergoeding in aanmerking.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder primair ingenomen standpunt.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank constateert dat het verzoekschrift niet door verzoeker is ondertekend. Noch in artikel 533 Sv noch elders in het Wetboek van Strafvordering is in indiening van een verzoekschrift door een gemachtigde uitdrukkelijk voorzien, zodat aangenomen moet worden dat de wetgever van vertegenwoordiging te dezen niet heeft willen weten (ECLI:NL:HR:1987:AB7723). De rechtbank is van oordeel dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoekschrift.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet ontvankelijk in het verzoekschrift.
Deze beslissing is op 11 december 2023 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven en K. Verdult, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2023.
De griffier mr. Van Grinsven is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).