Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker die kosten voor rechtsbijstand had gemaakt in het kader van een geseponeerde strafzaak. De verzoeker vroeg om een vergoeding van € 2.345,88 voor rechtsbijstand en een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie, mr. J.A. Castelein, en de gemachtigd waarnemend advocaat van de verzoeker, mr. A.C.M. Tönis, waren aanwezig bij de behandeling in de raadkamer. De verzoeker was wel opgeroepen, maar verscheen niet.
De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank concludeerde dat de kosten van rechtsbijstand voldoende onderbouwd waren en dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de vergoeding toe te kennen. De rechtbank wees het verzoek tot toekenning van een vergoeding toe, waarbij het totale bedrag van € 3.025,88 werd vastgesteld, bestaande uit € 2.345,88 voor kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
De beslissing werd genomen door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M. van Grinsven en K. Verdult. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.