ECLI:NL:RBZWB:2023:9414

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
23-018373
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen DNA-onderzoek bij veroordeelde met OCD

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 1965, heeft op 20 juli 2023 een bezwaarschrift ingediend, waarin hij stelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de wet rechtvaardigen. Hij lijdt aan een ernstige obsessieve compulsieve stoornis (OCD), waardoor de afname en opslag van zijn DNA hem veel angst bezorgt. De veroordeelde betoogt dat hij nooit eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat hij in de toekomst ook geen strafbare feiten zal plegen.

Het Openbaar Ministerie heeft echter betoogd dat er geen uitzonderingen van toepassing zijn, aangezien de veroordeelde is veroordeeld voor belaging, een misdrijf waarbij DNA-onderzoek van belang kan zijn voor de opsporing. De rechtbank heeft de zaak behandeld in besloten raadkamer en de veroordeelde en de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar tijdig en op de juiste wijze is ingediend, maar oordeelt dat de omstandigheden van de veroordeelde niet voldoende zijn om een uitzondering te maken op de Wet DNA.

De rechtbank concludeert dat de psychische problematiek van de veroordeelde, hoewel begrijpelijk, niet leidt tot de conclusie dat er sprake is van een uitzonderingssituatie. De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond, waarmee de beslissing om het DNA-profiel van de veroordeelde te bepalen en te verwerken wordt gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-326274-22
raadkamernummer : 23-018373
datum : 22 december 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende op het [woonadres] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 20 juli 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 11 december 2023 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde en de officier van justitie op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
De veroordeelde stelt dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA, nu redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Door de veroordeelde is aangevoerd dat hij kampt met een zeer ernstige obsessieve compulsieve stoornis (OCD). De afname en het opslaan van zijn DNA veroorzaakt bij veroordeelde veel angst. Door de OCD beïnvloedt de DNA-afname het hele leven van veroordeelde. Hij denkt gedurende de hele dag aan de mogelijke gevolgen nu zijn DNA zal worden opgeslagen in de DNA-databank. Veroordeelde stelt dat hij nooit eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat dit in het vervolg ook niet meer zal gebeuren.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat zich geen uitzondering voordoet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. De wet heeft een zeer strikt kader geschetst waarbij er een zeer beperkte reikwijdte is voor uitzonderingsgronden. Hiervan kan in twee gevallen sprake zijn, namelijk de aard van het misdrijf en de bijzondere persoonlijke omstandigheden. Veroordeelde is veroordeeld voor belaging. Dit is een delict waarbij DNA bij de opsporing behulpzaam kan zijn. Ook is niet gebleken van dusdanig bijzondere persoonlijke omstandigheden dat veroordeelde nooit meer in staat is om een strafbaar feit te plegen.

Beoordeling

Bij vonnis van 24 april 2023 is de veroordeelde door de politierechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van belaging. De rechtbank is bevoegd.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
De rechtbank heeft het standpunt van veroordeelde gehoord. De rechtbank heeft kennis genomen van de psychische problematiek van veroordeelde en begrijpt dat de OCD met zich meebrengt dat veroordeelde zich angstig voelt. Er mag echter slechts in zeer uitzonderlijke gevallen toepassing worden gegeven aan de uitzonderingssituaties die de Wet DNA biedt. Hetgeen door de veroordeelde is aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een uitzonderingssituatie zoals in het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad wordt beschreven. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. A.L. Hoekstra, rechter,
in tegenwoordigheid van K. Verdult en mr. M. van Grinsven, griffiers,
en uitgesproken op 22 december 2023.
De griffier mr. Van Grinsven is niet in de gelegenheid dit proces-verbaal mede te ondertekenen.