In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderde om de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis te schorsen. Dit eerdere vonnis, dat op 3 mei 2023 was gewezen, had de ontruiming van het gehuurde pand toegewezen aan [gedaagden] vanwege een aanzienlijke huurachterstand van € 32.403,80. [eiser] stelde dat er sprake was van misbruik van bevoegdheid en dat de eerdere beslissing onterecht was, omdat er ernstige gebreken aan het gehuurde waren die niet waren meegedeeld. De kantonrechter oordeelde echter dat [eiser] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de toetsingsmaatstaf van het Ritzen/Hoekstra-arrest van toepassing was, aangezien er geen hoger beroep was ingesteld tegen het eerdere vonnis. De kantonrechter concludeerde dat de ontruiming gerechtvaardigd was en dat de vorderingen van [eiser] moesten worden afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden].