ECLI:NL:RBZWB:2023:9429

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
10530510 \ VV EXPL 23-27
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderde om de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis te schorsen. Dit eerdere vonnis, dat op 3 mei 2023 was gewezen, had de ontruiming van het gehuurde pand toegewezen aan [gedaagden] vanwege een aanzienlijke huurachterstand van € 32.403,80. [eiser] stelde dat er sprake was van misbruik van bevoegdheid en dat de eerdere beslissing onterecht was, omdat er ernstige gebreken aan het gehuurde waren die niet waren meegedeeld. De kantonrechter oordeelde echter dat [eiser] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de toetsingsmaatstaf van het Ritzen/Hoekstra-arrest van toepassing was, aangezien er geen hoger beroep was ingesteld tegen het eerdere vonnis. De kantonrechter concludeerde dat de ontruiming gerechtvaardigd was en dat de vorderingen van [eiser] moesten worden afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10530510 \ VV EXPL 23-27
Vonnis in kort geding van 6 juli 2023
in de zaak van
[eiser] BV,
statutair gevestigd te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L.B. van Luijn,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

beiden wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] .,
gemachtigde: mr. R. Struijk.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding 14 juni 2023 met producties;
- de akte overlegging producties 1 t/m 10 van de zijde van [gedaagden] .;
- de aanvullende producties 8, 9 en 10 van de zijde van [eiser] ;
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 juni 2023. Ter zitting waren aanwezig [eiser] , vertegenwoordigd door mw. [naam 1] (directeur/eigenaar) en dhr. [naam 2] (bestuurder), bijgestaan door mr. L.B. van Luijn en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in persoon, bijgestaan door mr. R. Struijk. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. Beide gemachtigden hebben ter gelegenheid van de zitting een pleitnota overgelegd.

2.De feiten

2.1
Tussen partijen bestaat sinds 1 april 2022 een huurovereenkomst op grond waarvan [eiser] van [gedaagden] . huurt de (horeca-)bedrijfsruimte met bedrijfswoning en opslagruimte, staande en gelegen te [plaats 3] aan de [adres] (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar en loopt tot en met 31 maart 2027.
2.2
[eiser] heeft over de periode van juni 2022 tot en met maart 2023 een huurachterstand van € 32.403,80 laten ontstaan, waarna [gedaagden] . [eiser] in kort geding heeft gedagvaard waarbij hij onder meer ontruiming van het gehuurde en betaling van achterstallige huurtermijnen heeft gevorderd.
2.3
Bij vonnis van 3 mei 2023 van de kantonrechter van rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom, met zaaknummer 10377547 VV EXPL 23-14 (hierna: het vonnis) zijn hiervoor genoemde vorderingen van [gedaagden] . toegewezen. De veroordelingen in het vonnis zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] . te gebieden om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen en geschorst te houden totdat in de bodemprocedure vonnis is gewezen, eventueel onder de voorwaarde van zekerheidsstelling op een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen wijze, op straffe van een dwangsom van € 100.000,- althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag per dag of keer dat [gedaagden] . dit gebod overtreedt, met veroordeling van [gedaagden] . in de proceskosten.
3.2
Zij legt – kort weergegeven – het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagden] . heeft in de vorige procedure gehandeld in strijd met artikel 21 Rv door niet mede te delen dat het gehuurde reeds bij aanvang van de huurovereenkomst ernstige gebreken bevatte. Indien de voorzieningenrechter hiervan wel op de hoogte zou zijn geweest dan had de beslissing in het vonnis anders hebben geluid. Er is sprake van dwaling dan wel wederzijdse dwaling omdat [gedaagden] . niet heeft medegedeeld dat de vorige huurder juist vanwege de bestaande gebreken de huurovereenkomst had opgezegd. De gebreken aan het gehuurde hebben ertoe geleid dat de in de zomer van 2022 geplande opening van het restaurant moest worden uitgesteld tot november 2022, waardoor [eiser] schade heeft geleden. Enig beroep door [gedaagden] . op exoneratiebepalingen of anti-opschortingsbepalingen in de huurovereenkomst is in het licht van het voorgaande naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Nu het vonnis zonder motivering uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, dient in deze procedure op grond van het arrest van de Hoge raad van
20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) een belangenafweging plaats te vinden, waarbij het belang van [eiser] neerkomt op behoud van het pand in afwachting van de beoordeling in de bodemprocedure. Daarbij worden de belangen van [gedaagden] . bij een schorsing van de executie niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geschaad; er ligt immers beslag op het inventaris en de lopende huur wordt betaald.
3.3
[gedaagden] . voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering en is ook door [gedaagden] . niet weersproken.
4.2
Vooropgesteld wordt dat het geschil tussen partijen zoals thans aan de orde, naar haar aard een executiegeschil betreft in de zin van artikel 438 lid 2 Rv. Bij de beoordeling van de onderhavige vordering tot schorsing van de executie geldt dat een executiegeschil geen verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen het oordeel van de kantonrechter in het bestreden vonnis.
4.3
Tot 20 december 2019 gold als toetsingsmaatstaf voor de beoordeling van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van zowel een in kracht van gewijsde gegaan vonnis als van een vonnis waartegen een rechtsmiddel was ingesteld of nog openstond, of sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. Daarvan is sprake als de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat kan onder meer het geval zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of als de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575, Ritzen/Hoekstra).
4.4
Bij arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026, De Zeester) is de Hoge Raad wat betreft de toetsingsmaatstaf voor een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat, teruggekomen van zijn eerdere rechtspraak. In onderhavig geval is door [eiser] echter geen hoger beroep ingesteld binnen de daarvoor geldende (reeds verstreken) termijn, waardoor het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Dit heeft tot gevolg dat de toetsingsmaatstaf zoals verwoord in het Ritzen/Hoekstra arrest in onderhavig geschil onverkort geldt, zodat slechts grond voor schorsing bestaat ingeval van – kort gezegd – misbruik van bevoegdheid. Aan een belangenafweging zoals verwoord in het door [eiser] aangehaalde De Zeester-arrest wordt dan ook niet toegekomen.
4.5
Ten aanzien van de vraag of sprake is van misbruik van bevoegdheid is door [eiser] aangevoerd dat in het vonnis – mede door schending van artikel 21 Rv door [gedaagden] . – onvoldoende rekening is gehouden met de feiten en omstandigheden, waardoor het vonnis enkele misslagen bevat; de kantonrechter heeft namelijk miskend dat aan [eiser] een beroep toekomt op het door [gedaagden] . laten verhelpen dan wel zelf verhelpen van de gebreken (7:206 BW), huurprijsvermindering (7:207 BW) en aansprakelijkheid voor schade (7:208 BW) en dat hiervan gelet op hetgeen in artikel 7:209 BW is bepaald niet ten nadele van [eiser] kan worden afgeweken.
4.6
De kantonrechter is van oordeel dat de bezwaren van [eiser] niet tot schorsing van de executie kunnen leiden, zodat de vordering zal worden afgewezen. Hiertoe wordt overwogen dat door [eiser] onvoldoende is gesteld of anderszins is gebleken dat het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust dan wel dat op een andere wijze sprake is van misbruik van (executie)bevoegdheid. Van een kennelijke juridische misslag is immers pas sprake wanneer het evident is dat het bestreden vonnis op een onjuistheid berust; daarvoor is een zo evidente of aperte vergissing in het recht of de feiten nodig, dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. Dat is hier niet aan de orde; gelet op de hoogte van de huurachterstand in combinatie met de door partijen contractueel overeengekomen uitsluiting van opschortingsbevoegdheid was de in het vonnis toegewezen ontruiming gerechtvaardigd. Het uitvoering geven aan de executie van het vonnis leidt dan ook niet tot een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar resultaat. Dit geldt te meer nu ter zitting is gebleken dat de huurachterstand – ondanks de in het vonnis uitgesproken veroordelingen – nog verder is toegenomen. De door [eiser] in deze procedure aangevoerde nadere en aanvullende stellingen met betrekking tot de gebreken in het gehuurde en de vraag of [gedaagden] . hiervan ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst al dan niet op de hoogte moet zijn geweest, kunnen niet tot een andere conclusie leiden nu deze stellingen buiten het toetsingskader van deze procedure vallen en deze procedure zoals gezegd niet als een verkapt rechtsmiddel kan dienen. Daarbij gaat het beroep op artikel 21 Rv reeds om de reden dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan evenmin op.
4.7
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten waaronder de nakosten, aan de zijde van [gedaagden] . tot op heden als volgt vastgesteld:
  • salaris gemachtigde € 793,00 conform de Aanbeveling tarieven kort geding
  • nakosten
  • totaal € 925,00
4.8
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
wijst de vorderingen van [eiser] af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] . tot dit vonnis vastgesteld op € 925,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen,
[eiser] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan. dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.