ECLI:NL:RBZWB:2023:9436

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
22/685
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de waarde van een woning in het kader van de Wet WOZ en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 januari 2022. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde van de woning aan de [adres 1] te [plaats] verlaagd naar € 319.000. Belanghebbende is eigenaar van de woning, een rijwoning met een oppervlakte van 124 m2, en heeft een waarde van € 305.000 bepleit. De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld aan de hand van de argumenten van belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd dat de waarde op € 324.000 vaststelt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn. Belanghebbende heeft geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat er een extra aftrek voor de brandgang had moeten plaatsvinden.

Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke behandeltermijn is overschreden met afgerond 9 maanden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding van € 100 toe, waarvan € 44,44 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 55,56 voor de Staat der Nederlanden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst het verzoek om schadevergoeding toe.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/685

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan [bedrijf] ),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Breda),de heffingsambtenaar,
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 januari 2022. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard, de waarde van de woning aan de [adres 1] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) verlaagd naar € 319.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verlaagd.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [naam 1] en namens de heffingsambtenaar [naam 2] en [taxateur 1] .
1.3.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een rijwoning (bouwjaar 2013) met een oppervlakte van 124 m2 en met een berging (6 m2). De totale oppervlakte van het perceel bedraagt 158 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Belanghebbende bepleit een waarde van € 305.000,- De heffingsambtenaar verdedigt de bij uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde van € 319.000.
4. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de KOUDV- en liggingsfactoren niet heeft verstrekt, terwijl daar wel om is gevraagd. Volgens belanghebbende is artikel 40 van de WET WOZ geschonden.
4.1.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting, onder verwijzing naar met [bedrijf] gemaakte werkafspraken, betwist dat bepaalde gegevens in bezwaar niet zijn overgelegd.
4.2.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van hetgeen namens de heffingsambtenaar ter zitting is gesteld en gaat ervan uit dat de door belanghebbende genoemde gegevens voor hem raadpleegbaar zijn geweest. Van een schending door de
de heffingsambtenaar van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geen sprake.
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van het object bepaald op de waarde die aan het object dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
5.1.
De waarde van een woning wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar mag de waarde in principe in iedere fase van de procedure opnieuw onderbouwen.
5.2.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de waarde komen.
6. De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling een taxatierapport ten grondslag gelegd dat op 17 mei 2022 door [taxateur 2] is opgemaakt.
In het taxatierapport is de waarde van de woning vastgesteld op € 324.000. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] , te [plaats] .
7. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het taxatierapport aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De referentiewoningen zijn voldoende vergelijkbaar, gelet onder meer op de ligging, het bouwjaar en de inhoud.
7.1.
Volgens belanghebbende heeft de taxateur in zijn rapport van 17 mei 2022 ten onrechte gesteld dat bij alle woningen een vergelijkbaar deel van het perceel in gebruik is als brandgang. Belanghebbende heeft aangevoerd dat bij de woning een extra aftrek inzake de brandgang had moeten plaatsvinden.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende zijn stelling op generlei wijze heeft onderbouwd. Reeds hierom wordt aan deze stelling voorbij gegaan.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
8. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 2 maart 2021. De rechtbank doet uitspraak op 19 december 2023, waarmee de redelijke termijn is overschreden met afgerond 9 maanden.
8.2.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 100.
8.3.
De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 14 januari 2022. De bezwaarfase heeft afgerond 10 maanden geduurd en daarmee 4 maanden te lang.
8.4.
Dit brengt mee dat 4/9 deel (€ 44,44) voor rekening van de heffingsambtenaar komt en de rest (€ 55,56) voor rekening van de Staat der Nederlanden. De Nederlandse Staat is daarom in zoverre aangemerkt als partij in dit geding

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
9.1.
Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde kent de rechtbank 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 837,- en wegingsfactor 0,25 (zie het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526).
9.2.
De proceskostenvergoeding moet door de heffingsambtenaar en de Staat ieder voor de helft worden vergoed. Ieder van hen zal daarom worden veroordeeld tot vergoeding van € 104,63.
9.3.
De heffingsambtenaar en de Staat wordt opgedragen om ieder de helft van het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 44,44;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 55,56;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 104,63 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van € 104,63 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • gelast dat de heffingsambtenaar de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt, zijnde € 25,-;
  • gelast dat de Staat der Nederlanden de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt, zijnde € 25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr S. Garb, griffier, op 19 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44