In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 januari 2022. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde van de woning aan de [adres 1] te [plaats] verlaagd naar € 319.000. Belanghebbende is eigenaar van de woning, een rijwoning met een oppervlakte van 124 m2, en heeft een waarde van € 305.000 bepleit. De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld aan de hand van de argumenten van belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd dat de waarde op € 324.000 vaststelt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn. Belanghebbende heeft geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat er een extra aftrek voor de brandgang had moeten plaatsvinden.
Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke behandeltermijn is overschreden met afgerond 9 maanden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding van € 100 toe, waarvan € 44,44 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 55,56 voor de Staat der Nederlanden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst het verzoek om schadevergoeding toe.