Uitspraak
1.De procedure
2.De zaak in het kort
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
€ 99,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woongoed Zeeuws-Vlaanderen (hierna: Woongoed) en een huurster (hierna: [gedaagde]). Woongoed vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van [gedaagde] op basis van het argument dat zij haar hoofdverblijf niet in de woning had en dat er een huurachterstand bestond. De huurster betwistte deze claims en stelde dat zij met haar kinderen in de woning woonde.
De kantonrechter oordeelde dat Woongoed niet voldoende had aangetoond dat [gedaagde] haar hoofdverblijf niet in de woning had. Woongoed had weliswaar verschillende huisbezoeken uitgevoerd en meldingen van omwonenden overgelegd, maar deze waren onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter benadrukte dat Woongoed als professionele verhuurster een zorgvuldige onderbouwing van haar vermoedens diende te leveren. De rechter concludeerde dat de tekortkomingen van [gedaagde] in de huurbetalingen niet de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigden, gezien de geringe omvang van de huurachterstand en de omstandigheden van de zaak.
De kantonrechter wees de vorderingen tot ontbinding en ontruiming af, maar oordeelde wel dat [gedaagde] een huurachterstand van € 662,42 diende te betalen. Woongoed werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. Dit vonnis is een waarschuwing voor [gedaagde] om zich aan de afspraken in de huurovereenkomst te houden, met de mogelijkheid van toekomstige procedures indien zij in gebreke blijft.