In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een budgetbeheerder, aangeduid als [eiser], en een cliënt, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot betaling van onbetaalde facturen die voortvloeien uit twee doorlopende overeenkomsten voor budgetbeheer die tussen partijen zijn gesloten in 2020 en 2021. [gedaagde] heeft de facturen, die in totaal € 2.587,66 bedragen, niet betaald, en [eiser] vordert daarnaast buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
De procedure is gestart na een tussenvonnis van 10 mei 2023 en een mondelinge behandeling op 9 oktober 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] in 2020 en 2021 overeenkomsten heeft ondertekend, maar dat er geen beheerrekening of leefgeldrekening is geopend. [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor het verstrekken van de benodigde machtiging om deze rekeningen te openen, maar dat [gedaagde] hier niet aan heeft voldaan. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het onaanvaardbaar is dat [gedaagde] de kosten voor de periode juli 2020 tot en met november 2021 moet betalen, gezien de omstandigheden van de zaak en de kwetsbare positie van [gedaagde].
De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] voor de maandelijkse vergoedingen over de genoemde periode afgewezen, maar heeft wel geoordeeld dat [gedaagde] de kosten voor de intake en het afsluiten van het dossier moet betalen. Uiteindelijk is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 992,82, vermeerderd met wettelijke rente en een bedrag van € 180,20 aan buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.