ECLI:NL:RBZWB:2023:9442

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
10367615 \ CV EXPL 23-584 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering na vaststellingsovereenkomst beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2023 uitspraak gedaan in een loonvordering van [eiser] tegen [gedaagde] B.V. [eiser] vorderde betaling van loon over januari 2022, wettelijke verhoging, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De arbeidsovereenkomst van [eiser] bij [gedaagde] was met wederzijds goedvinden beëindigd per 1 maart 2022, waarbij partijen een vaststellingsovereenkomst hadden gesloten. In deze overeenkomst was overeengekomen dat [gedaagde] een netto equivalent van € 8.000,- bruto zou uitkeren ter finale kwijting, wat ook het salaris tot de einddatum omvatte.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 november 2023 heeft [eiser] gesteld dat het loon over januari 2022 niet was betaald, omdat de loonstrook van januari 2022 het loon over december 2021 zou betreffen. [gedaagde] heeft echter betoogd dat het salaris over januari 2022 wel degelijk was betaald en dat de betalingen aan [eiser] gedurende de periode van augustus 2021 tot en met februari 2022 correct waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] de betalingen niet had weersproken en dat de stelling van [eiser] over de betaling van het loon niet kon worden gevolgd.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst bindend was en dat [eiser] geen verdere vorderingen kon instellen, aangezien partijen met de overeenkomst finale kwijting hadden overeengekomen. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10367615 \ CV EXPL 23-584
Vonnis van 6 december 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. C.G.A. Mattheussens,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. O. Lenselink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 26 april 2023 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 november 2023. Tijdens de zitting heeft [eiser] de salarisstroken van de maanden december 2021 en januari 2022 met daarbij de urenoverzichten van november en december 2021 overgelegd. [gedaagde] heeft tijdens de zitting de loonstroken vanaf augustus 2021 tot en met januari 2022 en de overzichten van haar betalingen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen tijdens de zitting hebben verklaard. De kantonrechter heeft de zitting gesloten en heeft vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 augustus 2021 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van chauffeur voor 50 uur per week.
2.2.
De arbeidsovereenkomst is met wederzijds goedvinden per 1 maart 2022 beëindigd. Vanaf 27 januari 2022 heeft [eiser] geen werkzaamheden meer voor [gedaagde] verricht. Partijen hebben hun afspraken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst opgenomen in een vaststellingsovereenkomst. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“(...)4. Voor 1 maart 2022 zal door Werkgever een eindafrekening worden opgemaakt. Partijen zijn overeengekomen dat Werkgever aan Werknemer voor 1 maart 2022 een netto equivalent van € 8.000,- bruto zal uitkeren, ter finale kwijting. Dit bedrag bevat het salaris tot einddatum, opgebouwd vakantiegeld, en geldt eveneens als compensatie voor beëindiging van het dienstverband en alle overige vorderingen die Werknemer nog meent of meende te hebben op Werkgever uit hoofde van zijn dienstverband. Alle opgebouwde, maar nog niet genoten vakantiedagen en overige vrije tijdsaanspraken worden geacht te zijn genoten. Ter zake zal geen vergoeding worden uitgekeerd.
(...)
6. Naast voorgaande is Werkgever geen enkele vergoeding aan Werknemer verschuldigd, in wat voor een vorm en uit welke hoofde dan ook en ongeacht hetgeen de arbeidsovereenkomst en/of de toepasselijke cao ter zake bepaalt, tenzij in deze overeenkomst uitdrukkelijk anders is overeengekomen.
(…)”
2.3.
Gedurende de periode augustus 2021 tot en met februari 2022 heeft [gedaagde] de volgende betalingen aan [eiser] verricht:
datum betaling
bedrag netto
omschrijving bij betaling
27 augustus 2021
€ 2.115,30
salaris augustus
3 september 2021
€ 464,17
nabetaling sal
30 september 2021
€ 3.195,53
salaris september
27 oktober 2021
€ 3.522,65
salaris oktober
27 november 2021
€ 3.436,58
salaris november
24 december 2021
€ 3.338,37
salaris december
26 januari 2022
€ 3.300,24
salaris januari
25 februari 2022
€ 4.044,51
salaris februari

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
I. € 4.148,32 bruto, zijnde het loon over de maand januari 2022,
II. € 2.074,16, zijnde de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW,
III. de wettelijke rente over de onder I. en II. gevorderde bedragen,
IV. € 400,00, zijnde de buitengerechtelijke incassokosten,
V. de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] stelt zich - samengevat - op het standpunt dat het loon over de maand januari 2022 niet is betaald. Het loon als weergegeven op de loonstrook van januari 2022 ziet op het loon over december 2021. [gedaagde] betaalde altijd het loon over een maand de daaropvolgende maand, zodat het loon dat is betaald in januari 2022 en ook is weergegeven op de loonstrook van januari 2022, het loon is over de maand december 2021. Het loon over de maand januari 2022 valt niet onder het bedrag dat in de vaststellingsovereenkomst is bepaald, zijnde het netto equivalent van € 8.000,- bruto, zodat [gedaagde] het loon over januari 2022 alsnog aan [eiser] dient te voldoen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal de vorderingen van [eiser] afwijzen en legt hierna uit waarom. [eiser] heeft de betalingen die [gedaagde] aan hem heeft verricht gedurende augustus 2021 tot en met februari 2022, zoals die zijn weergegeven onder 2.3, niet weersproken. De kantonrechter gaat daar dan ook van uit. De stelling van [eiser] dat het loon over een maand in de daaropvolgende maand wordt betaald, zou betekenen dat hij de eerste maand die hij bij [gedaagde] is gaan werken, dat is augustus 2021, geen loon heeft ontvangen. Uit het overzicht onder 2.3 volgt dat [gedaagde] in augustus 2021 wel loon heeft betaald aan [eiser] . [gedaagde] heeft ter zitting ook toegelicht dat zij in augustus een voorschot op het loon heeft betaald aan [eiser] en dat zij op 3 september 2021 een nabetaling heeft verricht voor wat betreft het loon over augustus 2021. Verder blijkt uit het overzicht dat er vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomst elke maand een salarisbetaling heeft plaatsgevonden, zodat het salaris over de betreffende maand in diezelfde maand werd betaald aan [eiser] . Dit betekent dat het salaris dat aan [eiser] is betaald in januari 2022 het salaris over de maand januari 2022 betreft. Het standpunt van [eiser] dat het loon van januari 2022 nog niet is betaald, kan gelet op het voorgaande niet gevolgd worden.
4.2.
[gedaagde] heeft tijdens de zitting verder toegelicht dat bij de berekening van het salaris van [eiser] werd uitgegaan van een 50-urige werkweek en dat de overuren van de betreffende maand in de daaropvolgende maand werden uitbetaald. Dit betekent dat de door [eiser] gemaakte overuren in januari 2022 in februari 2022 worden betaald. Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat er ook geen grond om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van mogelijk gewerkte overuren in de maand januari 2022. Partijen zijn in het hiervoor geciteerde artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat [gedaagde] een bedrag van € 8.000,00 bruto aan [eiser] uitkeert ter finale kwijting en dat dit bedrag onder meer bevat het salaris tot 1 maart 2022 en alle overige vorderingen die [eiser] nog meent of meende te hebben op [gedaagde] uit hoofde van zijn dienstverband. Vast staat dat [gedaagde] dit bedrag aan [eiser] heeft uitgekeerd. Dit betekent dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben en [eiser] niet alsnog een vordering kan instellen. Dat volgt ook uit artikel 6 van de vaststellings-overeenkomst. De verwijzing van [eiser] naar het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2018 (ECLI:NL:HR:2018:975) gaat niet op. Gesteld noch gebleken is dat het in deze zaak gaat om een voor partijen onbekende rekenfout waardoor partijen bij het aangaan van de overeenkomst uit zijn gegaan van achteraf gebleken onjuiste bedragen.
4.3.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
  • salaris gemachtigde € 660,00 (2 punten x tarief € 330,00)
  • nakosten
totaal € 792,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2023.