In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op 23 oktober 2022 te Breda. Betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde omdat het te laat was ingediend. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 20 november 2023 is de zaak behandeld. De zittingsvertegenwoordiger, mr. C.M. Oostdam, heeft aangevoerd dat het beroep ongegrond verklaard moet worden, omdat het administratief beroep niet tijdig was ingediend. Betrokkene was niet aanwezig op de zitting en heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij niet verantwoordelijk was voor de gedraging, omdat het voertuig was verhuurd.
De kantonrechter heeft overwogen dat de termijn voor het instellen van beroep bij de officier van justitie op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken bedraagt en dat deze termijn op 27 december 2022 eindigde. Aangezien het beroepschrift pas op 30 januari 2023 door de officier van justitie is ontvangen, was het beroep te laat. De kantonrechter heeft vastgesteld dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan hem kan worden toegerekend. Daarom heeft de kantonrechter geoordeeld dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond is.
Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat de verhoging van de boete tot € 150,00 ten onrechte was, en heeft bepaald dat de verhoging komt te vervallen. De oorspronkelijke boete van € 100,00 plus € 9,00 administratiekosten blijft staan. De uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken.