ECLI:NL:RBZWB:2023:9453

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
10139307 \ MB VERZ 22-865
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op artikel 8 Wahv inzake parkeerboete niet verlegd naar laatste huurder, beroep op algemene voorwaarden verworpen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een opgelegde parkeerboete. De betrokkene, een B.V., had een administratieve sanctie ontvangen en stelde dat de boete ten onrechte aan hen was opgelegd, omdat de gedraging zou zijn verricht door de laatste huurder van het voertuig. De gemachtigde van de betrokkene, mr. M. Lagas, voerde aan dat de huurovereenkomst nog van kracht was ten tijde van de gedraging, en dat de boete daarom niet aan de kentekenhouder kon worden opgelegd. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. C.M. Oostdam, verwierp dit standpunt en stelde dat de huurovereenkomst was beëindigd voordat de gedraging was vastgesteld.

De kantonrechter oordeelde dat de gedraging, die op 5 november 2021 had plaatsgevonden, voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant en de overgelegde foto’s. De rechter benadrukte dat volgens artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) de boete aan de kentekenhouder kan worden opgelegd als niet kan worden vastgesteld wie de bestuurder was. De kantonrechter verwierp het beroep op artikel 8 Wahv, omdat de betrokkene niet had aangetoond dat de huurovereenkomst ten tijde van de gedraging nog van kracht was. De verwijzing naar de algemene voorwaarden was niet voldoende om aan te tonen wie de huurder was op het moment van de gedraging.

Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is definitief en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 10139307 \ MB VERZ 22-865
CJIB-nummer : 5062 5422 4586 0293
uitspraakdatum : 20 november 2023
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene] B.V.
adres : [adres]
woonplaats : [postcode] [plaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. M. Lagas (Appjection)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 20 november 2023 Namens de officier van justitie is verschenen mr. C.M. Oostdam (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Namens betrokkene is [naam] als gemachtigde verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven:
voertuig zodanig op de weg laten staan dat gevaar wordt/kan worden veroorzaakt of verkeer wordt/kan worden gehinderd op 5 november 2021 op de Nieuwe Prinsenkade te Breda ( [kenteken] ).
De gemachtigde heeft namens betrokkene samengevat aangevoerd dat betrokkene ten onrechte als kentekenhouder is beboet. De gedraging is verricht door de laatste huurder. Gemachtigde heeft een beroep gedaan op artikel 8, aanhef en onder b, Wahv en heeft verzocht de boete te vernietigen. De reserveringsdetails - opgenomen in het overgelegde rittenoverzicht en het ‘ritbewijs’ - en het profiel van de huurder dienen tezamen te worden beschouwd als een huurovereenkomst.
Ter zitting heeft de gemachtigde voor de gronden verwezen naar het aanvullend beroepschrift. Daarin is niet langer betwist dat onder "ten tijde van de gedraging" in artikel 8, aanhef en onder b, Wahv, moet worden verstaan "ten tijde van de vaststelling van de gedraging". De gemachtigde stelt echter, onder verwijzing naar artikel 15 lid 1 van de Algemene voorwaarden [betrokkene] B.V., dat de verhuur van de scooter eindigt op het moment dat de huurder de scooter met inachtneming van de verkeersregels parkeert. Nu dit in deze zaak niet is gebeurd, stelt gemachtigde dat de huurovereenkomst ten tijde van de constatering van de gedraging niet was beëindigd, maar doorliep tot de scooter opnieuw gehuurd was of op juiste wijze was geparkeerd. Ter onderbouwing daarvan is een door betrokkene overeenkomstig de algemene voorwaarden opnieuw opgemaakte ‘trip receipt’ bijgevoegd, waarin is vermeld dat het einde van de huur en de overeenkomst de starttijd van het eerstvolgende huurmoment is.
Ter zitting heeft de gemachtigde, na het zien van de door de zittingsvertegenwoordiger toegezonden foto’s, hieraan toegevoegd dat de gedraging op zich en het veroorzaken van hinder niet worden betwist. De huurder is akkoord gegaan met de algemene voorwaarden. Onderdeel hiervan is dat de huurder niet in strijd met verkeersregels mag parkeren. De huurder is dan ook verantwoordelijk voor boetes die voortkomen uit de huurperiode.
Gemachtigde heeft om proceskostenvergoeding gevraagd.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verwezen naar de voor de zitting per mail toegezonden foto’s van de gedraging. Hij heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Bij het vaststellen van de huurperiode moet worden uitgegaan van de start- en eindtijd van de rit. De rit eindigt op het moment dat de huurder geen tegenprestatie meer is verschuldigd. Volgens artikel 7:201 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bij een huurovereenkomst vereist dat de huurder een tegenprestatatie voldoet. Het gerechtshof Leeuwarden heeft op 29 november 2010 op overeenkomstige wijze geoordeeld (ECLI:NL:GHLEE:2010:BQ4369). Uit de opnieuw opgemaakte ‘trip receipt’ blijkt dat voor de periode na het parkeren van de scooter geen huur is verschuldigd. In deze zaak is de huurovereenkomst dus al beëindigd voordat de gedraging is vastgesteld en de boete is opgelegd.

Overwegingen

De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant en de foto’s - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. De gedraging is door gemachtigde ook niet betwist.
Op grond van artikel 5 Wahv wordt, als niet direct kan worden vastgesteld wie de bestuurder is, de boete opgelegd aan de kentekenhouder.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder b, Wahv is dat anders indien de kentekenhouder een schriftelijke bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst van ten hoogste drie maanden overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het voertuig was.
Onder "ten tijde van de gedraging" moet worden verstaan "ten tijde van de vaststelling van de gedraging" (zie ECLI:NL:GHARL:2022:11123). Vast staat dat de gedraging is vastgesteld na het einde van de huurperiode zoals die blijkt uit het in eerste instantie overgelegde ritbewijs.
De stelling dat de scooter was verhuurd ten tijde van de gedraging omdat de huurperiode doorliep nu is geparkeerd in strijd met de verkeersregels wordt verworpen. Bij een beroep op artikel 8, aanhef en onder b, Wahv dient uit de huurovereenkomst eenduidig en zonder nadere uitleg te blijken wie de huurder ten tijde van de gedraging was. Betrokkene verwijst hiervoor naar artikel 15 lid 1 van de algemene voorwaarden van [betrokkene] B.V. De kantonrechter is van oordeel dat met een verwijzing naar de algemene voorwaarden niet op eenvoudige wijze is vast te stellen wat de start- en de eindtijd van de huurovereenkomst is. Hiermee is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 8, aanhef en onder b, Wahv.
Het beroep op artikel 15 lid 1 van de algemene voorwaarden faalt ook om een andere reden. Volgens betrokkene volgt uit die bepaling dat de overeenkomst pas eindigt als het gehuurde voertuig met inachtneming van de regels is geparkeerd. Dat staat er echter niet. De klant heeft wel een verplichting het voertuig goed te parkeren, maar dat is niet gekoppeld aan een (later) einde van de huurovereenkomst. Het einde van de huurovereenkomst is geregeld in artikel 15 lid 3. Daar staat - kort gezegd - dat als de huurder via de app de huur beëindigt en het voertuig zichzelf vervolgens vergrendelt, de huur op dat moment eindigt.
Daarnaast volgt de kantonrechter het standpunt van de zittingsvertegenwoordiger dat over de door betrokkene gestelde verlengde huurperiode geen kosten in rekening zijn gebracht. Een huurovereenkomst is een overeenkomst waarbij een tegenprestatie wordt verwacht van de huurder. De huurperiode zou volgens het tweede ‘trip receipt’ zijn verlengd zonder dat hier (extra) kosten voor in rekening worden gebracht, waardoor er bij de verlengde periode geen sprake is van huur conform artikel 7:201 BW.
De boete is dus terecht aan betrokkene als kentekenhouder opgelegd.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen.
Het beroep wordt dus ongegrond verklaard. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier
K. Verdult, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2023.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: