In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die was opgelegd aan [betrokkene] B.V. De boete was opgelegd voor het laten staan van een voertuig op een wijze die gevaar of hinder voor het verkeer veroorzaakte op 11 november 2021. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 20 november 2023 heeft de gemachtigde van betrokkene, mr. M. Lagas, aangevoerd dat betrokkene ten onrechte als kentekenhouder is beboet, omdat de gedraging was verricht door de laatste huurder van het voertuig. De gemachtigde heeft een beroep gedaan op artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en verzocht de boete te vernietigen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging is verricht, maar dat de boete te hoog was vastgesteld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete moest worden verlaagd tot € 100,00, en dat betrokkene recht had op een proceskostenvergoeding van € 1.135,50.
De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd, waarbij het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald, door de officier van justitie moet worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.