ECLI:NL:RBZWB:2023:9496

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
C/02/416184 / JE RK 23-2057
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in complexe gezinssituatie met zorgen over ontwikkeling en contact met de vader

In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor een jaar, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en het feit dat zij al zes maanden geen contact hebben gehad met hun vader. De ouders hebben uiteenlopende standpunten over de situatie en de noodzakelijke hulpverlening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen en dat de ouders de noodzakelijke zorg niet of onvoldoende accepteren. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden uit te spreken, met de mogelijkheid om deze te verlengen. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er intensieve hulpverlening nodig is voor zowel de kinderen als de ouders, en dat de GI de regie moet voeren over de hulpverlening. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/416184 / JE RK 23-2057
Datum uitspraak: 19 december 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen: de raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. Y.I.B. Grosfeld te Oosterhout,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. J.L.P. Heuts te Breda.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 20 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • een vertegenwoordiger van de raad;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben aangegeven niet op gesprek te komen en geen brief te schrijven.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn erkend door de vader.
2.2.
De ouders zijn op grond van een aantekening in het gezagsregister beiden belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.3.
De kinderen wonen bij de moeder.
2.4.
Bij vonnis in kort geding van 21 juli 2023 is de raad – samengevat – verzocht rapport en advies uit te brengen ten aanzien van de zorgregeling tussen de man en de kinderen. Daarbij is aangegeven dat de raad dit onderzoek ambtshalve kan uitbreiden met een onderzoek naar de noodzaak van het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel. Daarnaast is bepaald dat de man iedere week op donderdag om 19:00 uur een belmoment heeft met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , waarbij de contactmomenten uit het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan zijn opgeschort in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek van de raad.

3.Het verzoek

3.1.
De raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de raad dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de zorg die noodzakelijk is voor het wegnemen van die bedreiging niet/onvoldoende wordt geaccepteerd. Op grond van het door de ouders in 2019 opgestelde ouderschapsplan verblijven de kinderen om de week op woensdagmiddag bij de vader en één weekend per twee weken van vrijdagavond tot zondagavond. Sinds augustus 2022 loopt de zorgregeling echter niet goed meer en sinds april 2023 hebben alle drie de kinderen geen fysiek contact meer met de vader. [minderjarige 1] volhardt in zijn mening dat hij op geen enkele manier contact meer wil met de vader vanwege een aantal voorvallen. Zo heeft [minderjarige 1] aangegeven dat hij tijdens de zomervakantie door de vader hard is getrapt en dat hij in zijn onderbroek buiten op de veranda is gezet. Bij [minderjarige 1] is grensoverschrijdend gedrag op school gezien, hij heeft donkere gedachtes en is bovendien een aantal weken niet naar school gegaan.
[minderjarige 2] krijgt mee wat er in het gezin allemaal gebeurd. Uit de belmomenten met de vader lijkt hij niet te halen wat hij ervan verwacht en hij lijkt het te zien als een plicht. [minderjarige 2] lijkt onvoldoende toe te komen aan het leren op school. Hij heeft wel aangegeven met iemand te willen praten. Ten aanzien van [minderjarige 3] geldt dat zij in april 2023 naar de huisarts is geweest, omdat zij tegen de moeder heeft verteld dat één van de zoons van de partner van haar vader haar seksueel heeft misbruikt. Veilig Thuis, Slachtofferhulp en de politie zijn vervolgens betrokken geraakt. [minderjarige 3] is vervolgens verhoord, maar deze situatie hangt nog als een donderwolk boven iedereens hoofd. De raad maakt zich zorgen over de kinderen en de vraag of sprake is van kindeigen problematieken of dat de problemen zijn ontstaan door de huidige situatie. De raad maakt zich ook zorgen over het feit dat de kinderen de vader al zes maanden niet meer hebben gezien. Beide ouders, maar ook de kinderen, hebben een totaal andere beleving/visie van hoe zaken zijn gelopen en wat mogelijk een oorzaak is geweest. Daar komt bij dat er geen communicatie tussen de ouders is. Dat maakt dat ouders en kinderen in een impasse zijn beland. Er is intensieve hulpverlening nodig: voor de moeder, wellicht ook voor de vader, en zeker voor de kinderen. Er is de afgelopen periode al geprobeerd om hulp in te zetten, maar dat is onvoldoende van de grond gekomen. De ouders willen weliswaar meewerken aan hulpverlening, maar de raad heeft er onvoldoende vertrouwen in dat dit in een vrijwillig kader kan. Op grond van al het voorgaande acht de raad een ondertoezichtstelling noodzakelijk.
4.2.
De moeder beaamt dat er zorgen zijn over de kinderen. Aan de voorwaarde voor een ondertoezichtstelling dat de aangeboden zorg niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, wordt echter volgens haar niet voldaan. De moeder accepteert hulpverlening en heeft zelf ook geprobeerd om hulpverlening op gang te krijgen. Zo is zij bijvoorbeeld met [minderjarige 1] naar de huisarts gegaan, die de Viersprong heeft aangeschreven. Vanuit De Viersprong is echter geen terugkoppeling gekomen. Daarnaast heeft zij ervoor gezorgd dat [minderjarige 1] weer naar school gaat, naar een nieuwe school. Het is de bedoeling dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ook naar deze nieuwe school gaan. De hulpverlening wordt door de moeder geaccepteerd, maar komt onvoldoende van de grond. De moeder heeft voor zichzelf onlangs een behandelplan van de GGZ ontvangen, gericht op de behandeling van trauma’s. Een ondertoezichtstelling is pas aan de orde als hulp in het vrijwillige kader niet lukt. Het is bovendien de vraag of het gedwongen kader middels een ondertoezichtstelling meer zou opleveren, in die zin dat regie wordt genomen en er snel hulpverlening van de grond komt. Eerst moet het vrijwillige kader worden geprobeerd.
4.3.
De vader is het eens met het verzoek tot ondertoezichtstelling, in de hoop dat een gezinsvoogd meekijkt naar de huidige situatie. Dat is deels ingegeven door de frustratie dat hij de kinderen al een half jaar niet heeft gezien, terwijl hij hen enorm mist. De vader heeft de indruk dat er niet naar hem wordt geluisterd en hij niet op de hoogte wordt gehouden van belangrijke ontwikkelingen, zoals het feit dat [minderjarige 1] een aantal weken niet naar school is gegaan. Ten aanzien van het verhaal van [minderjarige 3] met betrekking tot mogelijk seksueel misbruik door haar stiefbroer merkt de vader op dat hij bericht heeft gekregen van het Openbaar Ministerie, waaruit volgt dat niet tot vervolging wordt overgegaan en dat het strafrechtelijk onderzoek wordt gesloten. De vraag blijft hoe de situatie kan worden verbeterd. Er zijn veel betrokkenen die hulp kunnen gebruiken. De vader zelf is bereid individuele hulpverlening te accepteren als dat nodig wordt geacht. De vader vermoedt echter dat ouders niet op één lijn kunnen gaan zitten met betrekking tot de vraag welke hulp noodzakelijk is, zodat hulp in het vrijwillige kader onvoldoende is. Het zal bovendien niet één instantie zijn die alle hulp kan aanbieden, zodat het nodig is dat een gezinsvoogd de regie voert. De vader verzoekt de rechtbank wel om een vinger aan de pols te houden, door de ondertoezichtstelling uit te spreken voor zes maanden en voor het overige af te wijzen.
4.4.
Door de GI is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij bereid zijn de ondertoezichtstelling uit te voeren, maar dat de casus op een wachtlijst wordt gezet omdat er op dit moment geen ruimte is het direct op te pakken.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de minderjarige onder toezicht stellen van een GI indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouders die het gezag uitoefenen, door dezen niet of niet voldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voornoemd. De kinderrechter deelt de zorgen van de raad over de kinderen en het feit dat er al zes maanden geen fysiek contact is tussen de kinderen en de vader. De ouders zien bovendien zelf ook dat er zorgen bestaan over de kinderen. De ouders verschillen echter van mening over de vraag of hiervoor hulpverlening in het vrijwillige kader of in het gedwongen kader moet worden geboden. De kinderrechter overweegt dat het complex is wat er tussen de ouders speelt, wat er door de kinderen is verteld en wat dat voor impact op de ouders heeft en op hun verstandhouding. Er is bovendien hulpverlening nodig voor de kinderen, voor de moeder en ook voor de vader. De kinderrechter ziet weliswaar bereidheid bij de ouders om hulpverlening te accepteren, maar de hulpverlening is in de afgelopen maanden onvoldoende van de grond gekomen. De ouders hebben bovendien ver uiteenlopende standpunten over wat er zich de afgelopen periode heeft gespeeld, bijvoorbeeld ten aanzien van een eventuele nieuwe school voor de kinderen. Gelet hierop is er onvoldoende vertrouwen dat de ouders ook in voldoende mate de benodigde zorg, waarvan nog niet volledig duidelijk is welke dit zal moeten zijn en waarin ook de vraag voorligt of en hoe contactherstel mogelijk is, daadwerkelijk zullen accepteren en benutten. Dit maakt tezamen dat naast een ernstige ontwikkelingsbedreiging ook wordt voldaan aan de grond dat ouders de noodzakelijke zorg niet of onvoldoende accepteren. De kinderrechter betrekt mede in haar oordeel dat de kinderen en de ouders belang hebben bij regie. Daarnaast is van belang dat de GI gepaste (individuele of andere) hulpverlening inzet en gedurende de ondertoezichtstelling ook steeds de belangen van de kinderen monitort.
5.3.
Binnen de ondertoezichtstelling moet er worden gewerkt aan de door de raad opgestelde doelen:
- [minderjarige 1] gaat naar school volgens rooster;
- [minderjarige 2] kan onderwijs aan dat past bij zijn cognitieve mogelijkheden;
- duidelijkheid over wat is gebeurd tussen [minderjarige 3] en haar stiefbroer, zodat beoordeeld kan worden of veiligheidsafspraken nodig zijn en of [minderjarige 3] hulpverlening nodig heeft;
- de kinderen kunnen vrij hun wensen/behoeften aangeven ten aanzien van het contact met vader;
- het is bekend waarom de kinderen op dit moment niet meer naar hun vader willen;
- de kinderen groeien op in een stabiele en ontspannen thuissituatie;
- de kinderen kunnen loyaal zijn aan beide ouders; ouders spreken niet negatief over elkaar in het bijzijn van de kinderen;
- de vader toont erkenning voor de belevingswereld van de kinderen en sluit aan bij de behoeften van de kinderen ten aanzien van het contact;
- de moeder belast de kinderen niet met haar beeldvorming/emoties t.a.v. vader;
- ouders geven op constructieve wijze invulling aan gezamenlijk ouderschap/gezag;
- er is sprake van onbelast contact.
5.4.
De kinderrechter zal gelet op al het voorgaande de ondertoezichtstelling uitspreken, maar zal dat in eerste instantie doen voor de duur van zes maanden en het restant (zes maanden) aanhouden. De kinderrechter wenst vinger aan de pols te houden voor wat betreft de voortgang van de in te zetten hulpverlening. De rechtbank zal de GI in de gelegenheid stellen om vóór na te noemen pro forma datum de rechtbank, de ouders en hun advocaten te berichten wat de stand van zaken is. Ook dient de raad zijn standpunt te geven ten aanzien van het resterende deel van het verzoek.
5.5.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals ook door de raad is verzocht. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 19 december 2023 tot 19 juni 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek pro forma aan tot
dinsdag 14 mei 2024en verzoekt de GI en de raad haar vóór deze datum te informeren zoals overwogen in rechtsoverweging 5.4 en bepaalt dat (indien gewenst) een nadere mondelinge behandeling wordt gepland op een datum gelegen vóór 12 juni 2024, tegen welke zitting de raad, de GI, de ouders en hun advocaten dienen te worden opgeroepen;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van Egeraat als griffier, en op schrift gesteld op 22 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.