Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het niet voeren van zichtbaar licht op zijn fiets op 24 oktober 2021. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 4 december 2023 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. N.G.A. Voorbach, had een aanvullend beroepschrift ingediend waarin hij verzocht om matiging van de boete en een proceskostenvergoeding. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren, maar erkende dat de redelijke termijn was overschreden en vroeg om een matiging van de boete met 25%.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. Echter, de rechter oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien de procedure langer dan twee jaar had geduurd. Dit leidde tot de beslissing om de boete met 25% te matigen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er aanleiding was voor een proceskostenvergoeding, die werd vastgesteld op € 139,50 per zaak, gezien de samenhang met andere zaken van dezelfde gemachtigde. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg een terugbetaling van € 15,00 voor te veel betaalde zekerheid.
De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beslissing.