Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 418,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Donkerstraat te Etten-Leur op 20 december 2021. De betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting is de gemachtigde van de betrokkene verschenen, evenals de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze.
De gemachtigde heeft aangevoerd dat de boete niet redelijk is, omdat de betrokkene onder de term bestemmingsverkeer valt. Hij heeft gesteld dat hij altijd een aantoonbare bestemming heeft, aangezien hij in de nabijheid woont. De gemachtigde heeft ook verwezen naar de niet-strafbaarheid van de gedraging vanwege een overmachtssituatie en heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. De zittingsvertegenwoordiger heeft echter betoogd dat er geen bewijs is voor een aantoonbare bestemming en dat de hoorplicht is geschonden, wat zou moeten leiden tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht en dat de betrokkene niet als bestemmingsverkeer kan worden aangemerkt. Desondanks heeft de kantonrechter geoordeeld dat de schending van de hoorplicht door de officier van justitie leidt tot vernietiging van diens beslissing en een matiging van de boete met 25%. De kantonrechter heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, de boete gematigd tot € 75,- en de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 837,-. De officier van justitie is opgedragen het teveel betaalde bedrag van € 25,- aan de betrokkene terug te betalen.