ECLI:NL:RBZWB:2023:9569

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
C/02/411138 FA RK 23-3011
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Term
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring ontkenning vaderschap en vaststelling ouderschap met toepassing van Pools recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ontkenning van het vaderschap en de vaststelling van het ouderschap. De vrouw, die in Polen was getrouwd met de juridische vader, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader en de vaststelling van het vaderschap van de vermoedelijke biologische vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de juridische vader op het moment van de geboorte van de minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], nog gehuwd waren, waardoor de juridische vader automatisch als vader werd geregistreerd. De vrouw heeft echter een affectieve relatie met de vermoedelijke biologische vader en heeft de rechtbank verzocht om de juridische situatie van de minderjarigen in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wettelijke termijn voor het indienen van het verzoek tot ontkenning van het vaderschap naar Pools recht was overschreden, maar dat dit in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in het familieleven zou zijn. De rechtbank heeft de vrouw ontvankelijk verklaard in haar verzoek en de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader gegrond verklaard. Tevens is het vaderschap van de vermoedelijke biologische vader vastgesteld, onder de voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. De minderjarigen zullen na deze beschikking de geslachtsnaam van de vermoedelijke biologische vader dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/411138 FA RK 23-3011
Datum: 20 december 2023
nadere beschikking ontkenning en vaststelling vaderschap
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: voorheen mr. J. van Dijk te Oud-Beijerland, thans mr. C.K. Visser te
Oud-Beijerland.
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2020, hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 2021, hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
beiden vertegenwoordigd door mr. M.A. Breewel-Witteveen, als bijzondere curator,
[de juridische vader],
hierna te noemen: de juridische vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
[de vermoedelijke biologische vader],
hierna te noemen: de vermoedelijke biologische vader,
wonende te [woonplaats 3] ,
advocaat: mr. P.D. Zalucha te Rotterdam.
1. Het verdere procesverloop
1.1 De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 28 augustus 2023, waarin de bijzondere curator is benoemd, en alle daarin genoemde stukken;
- het op 22 augustus 2023 ontvangen aangepaste verzoekschrift;
- de op 12 september 2023 ontvangen referteverklaringen, die door de juridische vader en de vermoedelijke biologische vader zijn ondertekend;
- het op 8 november 2023 ontvangen verslag van bevindingen van de bijzondere curator.
1.2 De mondelinge behandeling van de verzoeken heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 11 december 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, de advocaat van de vermoedelijke biologische vader, de juridische vader en de bijzondere curator. De vrouw en de juridische vader werden tevens bijgestaan door mevrouw [naam 2] , tolk in de Poolse taal.
Alhoewel correct opgeroepen is de vermoedelijke biologische vader niet verschenen.

2.De nadere beoordeling

2.1
Aan de orde zijn de verzoeken van de vrouw om de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader gegrond te verklaren, het vaderschap van de vermoedelijke biologische vader vast te stellen en te verklaren dat de minderjarigen de geslachtsnaam [naam 1] zullen dragen. Daarnaast ligt voor het zelfstandige subsidiaire verzoek van de bijzondere curator namens de minderjarigen om, indien en voor zover de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaart, het vaderschap van de juridische vader te ontkennen nadat uit een nog af te nemen DNA-onderzoek volgt dat de vermoedelijke biologische vader de vader van de minderjarigen is.
2.2
Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt het volgende.
- De vrouw en de juridische vader zijn op [datum 1] 2014 te [plaats] , Polen , met elkaar gehuwd.
- Bij beschikking van deze rechtbank van [datum 2] 2023 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken.
- Deze beschikking is op [datum 3] 2023 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).
- De vrouw heeft sinds 2018 een affectieve relatie met de vermoedelijke biologische vader.
- De vrouw is in 2020 en 2021 bevallen van [minderjarige 1] respectievelijk [minderjarige 2] .
- Op hun geboorteakten staan de vrouw en de juridische vader als ouders geregistreerd.
- De vrouw, de juridische vader, de vermoedelijke biologische vader, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beschikken allemaal over de Poolse nationaliteit.
2.3
Door en namens de vrouw is in het verzoek en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. De vrouw volgt het standpunt van de bijzondere curator over het toepasselijke recht uit haar verslag van bevindingen. De vrouw beseft dat zij haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap naar Pools recht niet tijdig heeft ingediend, maar zij meent dat op grond van artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) aan dat vereiste voorbij moet worden gegaan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben namelijk recht op een familierechtelijke betrekking met de vermoedelijke biologische vader, de wettelijke termijn dient in dit geval geen enkel belang en de rechtszekerheid zal niet worden geschaad indien aan die termijn voorbij wordt gegaan. Inhoudelijk heeft zij aangegeven dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geboren uit haar relatie met de vermoedelijke biologische vader. Omdat zij echter ten tijde van hun geboorten nog gehuwd was met de juridische vader, is hij als hun vader op de geboorteakten geregistreerd en hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geslachtsnaam gekregen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben er belang bij dat hun juridische positie in overeenstemming wordt gebracht met hun feitelijke situatie. Zij kennen de juridische vader niet en zij leven sinds hun geboorte in gezinsverband met de vermoedelijke biologische vader. De vrouw wenst dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geslachtsnaam verkrijgen.
2.4
De juridische vader heeft schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij 100% zeker weet dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet zijn kinderen zijn. De vrouw en de juridische vader zijn volgens hem al lang niet meer samen. Een DNA-onderzoek is volgens de juridische vader niet nodig. Hij wil graag dat de feitelijke situatie juridisch wordt vastgelegd.
2.5
De vermoedelijke biologische vader heeft schriftelijk ingestemd met het verzoek tot vaststelling van zijn vaderschap en hij heeft daarbij verklaard dat hij wenst dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geslachtsnaam zullen verkrijgen. Tijdens de mondelinge behandeling is namens hem naar voren gebracht dat hij, net als de vrouw, wil dat de juridische positie van de minderjarigen in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie.
2.6
De bijzondere curator heeft in haar verslag en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aangegeven. Zij komt tot de conclusie dat de vrouw de wettelijke termijn voor indiening van haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap heeft overschreden. Zij kan namens [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu geen vergelijkbaar verzoek indienen, omdat het Poolse recht daarvoor vereist dat de minderjarigen de meerderjarige leeftijd hebben bereikt. De bijzondere curator adviseert de rechtbank, onder verwijzing naar artikel 8 van het EVRM, dan ook om de vrouw ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Volgens de bijzondere curator dient de rechtbank vervolgens op grond van het Nederlandse recht te beslissen op het verzoek om de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader gegrond te verklaren.
Indien de vrouw toch niet-ontvankelijk wordt verklaard, dan verzoekt de bijzondere curator namens de minderjarigen om gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap naar Nederlands recht, op grond van artikel 10:93, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (BW). Daaruit volgt dat als het indienen van het verzoek naar Pools recht niet (meer) mogelijk is, maar wel in het belang van het kind, dan op verzoek van ouders en kind kan worden verzocht een ander recht toe te passen, dan wel het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator, anders dan in haar verslag van bevindingen, zich op het standpunt gesteld dat een DNA-onderzoek niet meer direct noodzakelijk is. Zowel de juridische vader als de vermoedelijke biologische vader heeft immers in een referteverklaring aangegeven dat de juridische vader niet de verwekker van de minderjarigen is, hetgeen zij aannemelijk acht.
Volgens de bijzondere curator is de vrouw naar Pools recht bevoegd om de vaststelling van het vaderschap van de vermoedelijke biologische vader te verzoeken. De minderjarigen wonen vanaf hun geboorte samen met de vermoedelijke biologische vader en hij heeft de vaderrol op zich genomen. Het is wenselijk dat de juridische positie van de minderjarigen in overeenstemming wordt gebracht met hun feitelijke situatie. Gelet hierop acht de bijzondere curator toewijzing van de verzoeken in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.7
De rechtbank overweegt als volgt.
Gegrondverklaring ontkenning vaderschap
2.8
Voor de beantwoording van de vraag welk recht van toepassing is op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap dient aansluiting te worden gezocht bij de artikelen 10:92 en 10:93 BW.
In artikel 10:93, eerste lid, BW is bepaald dat de vraag of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat volgens dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
Op grond van artikel 10:92, eerste en derde lid, BW wordt de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind, telkens te bepalen ten tijde van de geboorte van het kind.
Nu de vrouw en de juridische vader ten tijde van de geboorte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beiden de Poolse nationaliteit hadden is Pools recht van toepassing op het verzoek tot ontkenning van het vaderschap.
2.9
Ten tijde van de geboorte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waren de juridische vader en de vrouw nog met elkaar gehuwd. Naar Pools recht wordt de echtgenoot van de moeder, als het kind staande het huwelijk of binnen 300 dagen na de beëindiging of nietigverklaring van het huwelijk is geboren, vermoed de vader van het kind te zijn, op grond van artikel 62 §1 van het Poolse Familien- und Vormundschaftsgesetzbuch (FVGB).
2.1
Op grond van artikel 62 §3 van het FVGB kan het vermoeden van vaderschap alleen via een gerechtelijke procedure worden ontkend. De moeder kan een verzoek tot ontkenning van het vermoeden van vaderschap van haar echtgenoot indienen binnen zes maanden na de geboorte van het kind (artikel 69 §1 FVGB). Gelet op de geboortedata van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in 2020 en 2021, stelt de rechtbank vast dat deze termijn, toen de vrouw haar verzoek op 28 juni 2023 indiende, was overschreden.
2.11
De rechtbank overweegt dat het stellen van termijnen in beginsel geen ongerechtvaardigde inmenging in het ‘family life’ is van betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM, nu de in de wet gegeven termijnen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving teneinde de rechtszekerheid te waarborgen en voorts ter bescherming van de belangen van het kind.
In het onderhavige geval is het de wens van alle betrokkenen dat de ontkenning van het vaderschap gegrond wordt verklaard. Niet valt in te zien op welke wijze de rechtszekerheid, op grond waarvan genoemde termijn in de wet is opgenomen, wordt geschaad indien wordt vastgehouden aan deze wettelijke termijn. De vrouw en de juridische vader hebben al jarenlang geen contact met elkaar. De vrouw heeft in Nederland een leven opgebouwd met de vermoedelijke biologische vader. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben sinds hun geboorten in dit gezinsverband samengeleefd. De juridische vader is in het geheel niet betrokken bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij bovendien bevestigd dat zij niet zijn kinderen zijn en dat hij dit graag juridisch geregeld wil zien. Een wijziging van de afstammingsrelatie zorgt voor meer rechtszekerheid voor alle betrokkenen en dit sluit aan bij de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in die zin dat de biologische en juridische werkelijkheid dan met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht. De vrouw en de vermoedelijke biologische vader wensen ook de band tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] enerzijds en de vermoedelijke biologische vader anderzijds te formaliseren. De rechtbank stelt vast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in dit geval geen bescherming behoeven op de wijze zoals in artikel 69,§ 1, FVGB bepaald, maar dat zij er belang bij hebben dat tussen hen en hun biologische vader een familierechtelijke band kan worden gevestigd. Nu het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet wordt beschermd, maar juist wordt geschaad door de naar het Poolse recht geldende wettelijke termijn, vormt in dit specifieke geval de termijnstelling een ongerechtvaardigde inmenging in de zin van artikel 8, tweede lid, EVRM. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vrouw dan ook ontvangen in haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap.
2.12
Artikel 67 FVGB bepaalt dat voor toewijzing van de ontkenning van het (vermoeden van) vaderschap noodzakelijk is dat kan worden bewezen dat de echtgenoot van de moeder niet de vader van het kind is. In dit kader stelt de rechtbank vast dat, ook zonder DNA-onderzoek, genoegzaam is komen vast te staan dat de juridische vader niet de biologische vader is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , nu hij en de vrouw al geruime tijd voor de verwekking van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het contact met elkaar hebben verbroken en hij dus hun verwekker niet kan zijn. Daarvoor acht de rechtbank tevens van belang dat de juridische vader tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij 100% zeker weet dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet zijn kinderen zijn.
Ontkenning van het vaderschap kan op grond van artikel 68 FVGB niet als het kind meerderjarig is geworden, de bevruchting het gevolg was van een medische ingreep of, op grond van artikel 124/1 FVGB, nadat het kind middels ‘anonieme adoptie’ is geadopteerd. Van één van deze situaties is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De rechtbank concludeert dat aan de naar Pools recht geldende wettelijke vereisten is voldaan voor de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader en zal het daartoe strekkende verzoek van de vrouw dan ook toewijzen. Dat betekent dat het zelfstandige subsidiaire verzoek van de bijzondere curator geen nadere bespreking meer behoeft.
Vaststelling vaderschap
2.13
Of en onder welke voorwaarden ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt, ingevolge artikel 10:97 BW, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Het tijdstip van de indiening van het verzoek is hierbij bepalend.
2.14
De vrouw en de vermoedelijke biologische vader beschikten ten tijde van de indiening van het verzoek over de Poolse nationaliteit. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank op het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap het Poolse recht zal toepassen.
2.15
Op grond van artikel 84 FVGB, betreffende vaststelling van het vaderschap, is de vrouw, als moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , bevoegd het betreffende onderhavige verzoek in te dienen. In artikel 85, §1, FVGB is een wettelijk vermoeden van vaderschap neergelegd. Het vaderschap wordt vermoed wanneer de desbetreffende man in de periode niet eerder dan 300 dagen en niet later dan 181 dagen voor de geboorte van het kind geslachtsgemeenschap met de moeder van het kind heeft gehad. Dit vermoeden van vaderschap is weerlegbaar. De vermoedelijke biologische vader weerspreekt het verzoek niet en wenst eveneens dat zijn vaderschap wordt vastgesteld. Nu wordt voldaan aan de wettelijke grondslagen naar Pools recht, zal dit onderdeel van het verzoek worden toegewezen, onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. Deze beslissing is naar het oordeel van de rechtbank in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Geslachtsnaam
2.16
Op grond van artikel 10:19, eerste lid, BW, worden de geslachtsnaam en voornamen van een vreemdeling bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft. Dit betekent dat Pools recht toepasselijk is op de geslachtsnaam van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.17
Artikel 89, tweede lid, FVGB bepaalt dat een kind, in geval van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, de geslachtsnaam draagt die door de rechtbank is aangewezen. Nu de vrouw en de vermoedelijke biologische vader gezamenlijk hebben verklaard dat zij wensen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de geslachtsnaam van de vermoedelijke biologische vader verkrijgen, zal de rechtbank beslissen als na te melden.
Bijzondere curator
2.18
Met deze eindbeschikking is de taak van de bijzondere curator in deze procedure geëindigd.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart gegrond de ontkenning van het vaderschap van [de juridische vader] , geboren op [geboortedag 3] 1990 te [geboorteplaats 2] (Polen), ten aanzien van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2020 te [geboorteplaats 1] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2021 te [geboorteplaats 1] ;
stelt, onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan, het ouderschap vast van [de vermoedelijke biologische vader] , geboren op [geboortedag 4] 1989 te [geboorteplaats 3] (Polen), ten aanzien van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2020 te Breda en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2021 te [geboorteplaats 1] ;
verstaat dat de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking, de geslachtsnaam ‘ [naam 1] ’ zullen hebben.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Term, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023, in aanwezigheid van mr. Verhulst-Langer, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.