In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de intrekking van een verzoek tot vaststelling van het vaderschap. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, had eerder een verzoek ingediend om het vaderschap van de heer [belanghebbende] over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast te stellen. De minderjarigen zijn geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats]. De bijzondere curator, mr. A.I. Cambier, was betrokken bij de procedure in zijn hoedanigheid als vertegenwoordiger van de minderjarigen.
De rechtbank heeft in een eerdere beschikking van 24 januari 2023 het verzoek van de bijzondere curator tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap toegewezen, waardoor de mogelijkheid voor [belanghebbende] ontstond om de minderjarigen te erkennen. Op 26 oktober 2023 heeft [belanghebbende] de minderjarigen erkend, wat leidde tot de intrekking van de resterende verzoeken door de vrouw. De rechtbank oordeelde dat, gezien de erkenning, de resterende verzoeken niet verder beoordeeld hoefden te worden en heeft deze verzoeken afgewezen.
De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. Van Ginneke. De rechtbank heeft tevens mededeling gedaan over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen drie maanden na de uitspraak ingediend kan worden bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.