ECLI:NL:RBZWB:2023:9614

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
C/02/414531 / JE RK 23-1755 en C/02/414695 / JE RK 23-1786
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling en ontzegging omgang voor minderjarigen

Op 10 november 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en omgangsregeling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, omdat er geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. De ondertoezichtstelling, die oorspronkelijk was ingesteld op 18 november 2020, zou op 18 november 2023 aflopen. De kinderrechter oordeelde dat de moeder in staat is om de zorg voor de kinderen te dragen en dat er geen noodzaak is voor verdere bemoeienis vanuit de GI.

Daarnaast heeft de kinderrechter het verzoek van de GI om de vader het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen voor de duur van twaalf maanden toegewezen. De kinderrechter concludeerde dat de vader niet in staat is om op een veilige manier omgang te hebben met de kinderen, gezien zijn gebrek aan zelfinzicht en de weigering om aan voorwaarden voor contactherstel te voldoen. De vader heeft sinds 10 november 2021 geen contact meer gehad met de kinderen, en de kinderrechter benadrukte dat de vader de komende periode moet gebruiken om aan zijn situatie te werken, zodat er in de toekomst mogelijk weer contact kan plaatsvinden.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ontzegging van de omgang onmiddellijk van kracht is, ook als de vader in hoger beroep gaat tegen deze beslissing. De kinderrechter heeft de vader erop gewezen dat hij na twaalf maanden opnieuw een verzoek kan indienen voor omgang, mits hij kan aantonen dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers: C/02/414531 / JE RK 23-1755 (wijziging omgangsregeling)
C/02/414695 / JE RK 23-1786 (verlenging ondertoezichtstelling)
Datum uitspraak: 10 november 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de ondertoezichtstelling en een wijziging van de omgangsregeling
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedures1.1. Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

  • het verzoekschrift van de GI met bijlagen, ontvangen door de rechtbank op 3 oktober 2023 (C/02/414531 / JE RK 23-1755);
  • het verzoekschrift van de GI met bijlagen, ontvangen door de rechtbank op 9 oktober 2023 (C/02/414695 / JE RK 23-1786);
  • het e-mailbericht van de moeder van 7 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 november 2023. Daarbij was alleen aanwezig een vertegenwoordigster van de GI.
De moeder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De vader is zonder bericht eveneens niet verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben allebei, ieder afzonderlijk, een e-mail aan de kinderrechter gestuurd waarin zij hun mening hebben gegeven.

2.De feiten2.1. Het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] werd tot 15 augustus 2023 door beide ouders samen uitgeoefend. Bij beschikking van de rechtbank van 15 augustus 2023 is het gezag van de vader beëindigd, zodat de moeder vanaf dat moment alleen is belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

2.2.
Bij beschikking van 18 november 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld met ingang van 18 november 2020 en tot 18 november 2021. Deze maatregel is daarna steeds verlengd tot 18 november 2023.
2.3.
Bij beschikking van 10 november 2021 en bij herstelbeschikking van 4 januari 2022 heeft de kinderrechter bepaald dat de zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen wordt opgeschort voor de duur van zes maanden.
2.4.
Bij beschikking van 7 juli 2022 is de zorgregeling opgeschort voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 18 november 2022.
2.5
Bij beschikking van 3 november 2022 is de zorgregeling opgeschort tot 18 november 2023.
2.6.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.

3.De verzoeken

C/02/414695 / JE RK 23-1786

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen met drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
C/02/414531 / JE RK 23-1755
3.2.
De GI verzoekt uitvoerbaar bij voorraad op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de omgangsregeling als volgt te wijzigen:
De vader het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te ontzeggen voor de duur van 12 maanden.

4.De standpunten

4.1.
Door de GI is naar voren gebracht dat sinds de start van de ondertoezichtstelling in 2020 de vader geen positieve ontwikkeling heeft laten zien. Integendeel. De vader heeft geen zelfinzicht, hij blijft hangen in de strijd en is niet in staat om de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorop te stellen. Hij legt de schuld van de situatie volledig bij anderen. De vader weigert keer op keer contact(herstel) onder de voorwaarden die daarvoor aan hem zijn gesteld en geeft aan ‘te zullen wachten tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] 18 jaar zijn’. Beide kinderen, evenals de moeder, hebben in de afgelopen jaren hard aan zichzelf gewerkt door middel van intensieve hulpverlening vanuit [kinderpsycholoog] . Alleen de vader niet. De GI houdt vast aan de eerder genoemde voorwaarden voor omgang tussen de vader en de kinderen. De vader kan of wil niet aan die voorwaarden voldoen. Hierdoor komt omgang tussen de vader en de kinderen al jarenlang niet tot stand, tot grote teleurstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De omgang tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is al sinds 10 november 2021 steeds opgeschort. De rechtbank heeft inmiddels – op 15 augustus 2023 – het gezag van de vader beëindigd. De GI heeft nu opnieuw een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gevraagd voor de duur van drie maanden, enkel om te waarborgen dat de ontzegging van het recht op omgang van de vader doorloopt nadat de ondertoezichtstelling is geëindigd. Er is geen sprake meer van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook is geen sprake van een overdracht naar het vrijwillige kader. Beide kinderen hebben op dit moment geen hulpverlening meer. De moeder heeft nog wel hulpverlening, maar dat betreft al jaren dezelfde maatschappelijk werkster. Bovendien weet de moeder haar weg naar de hulpverlening te vinden wanneer zij die hulp nodig heeft. Verder is in deze situatie ook geen borgingsplan van toepassing. Het is aan de vader om na twaalf maanden een nieuw verzoek ten aanzien van de omgang in te dienen. Hij zal dan wel moeten aantonen dat hij aan de aan hem gestelde voorwaarden voldoet.
4.2.
De moeder heeft per e-mail laten weten dat zij achter de verzoeken van de GI staat. Verder heeft zij aangegeven dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun vader nog steeds dagelijks missen en dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet snappen dat hij niet wil meewerken aan hulp(verlening) zodat zij hem weer kunnen spreken en zien. De e-mails die de vader aan [minderjarige 1] heeft gestuurd waarin hij aangeeft dat hij hen pas weer wil zien als [minderjarige 2] achttien wordt, hebben voor veel onrust bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gezorgd.
4.3.
Door de vader is geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de GI.
4.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in hun e-mailberichten aan de kinderrechter allebei aangegeven dat zij het eens zijn met een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden. Verder hebben zij laten weten dat zij het heel jammer vinden dat zij hun vader al twee jaar niet meer hebben kunnen zien.

5.De beoordeling

C/02/414695 / JE RK 23-1786 (verlenging ondertoezichtstelling)

5.1.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat niet langer sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het gaat, los van het feit dat zij hun vader al lange tijd niet zien en zij hierover erg teleurgesteld zijn, goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De eerder betrokken hulpverlening bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is afgesloten en een overdracht naar het vrijwillige kader is niet aan de orde. Bovendien weet de moeder zelf de weg naar de hulpverlening te vinden, wanneer zij hulp nodig acht. Gelet op deze omstandigheden, ziet de kinderrechter geen reden om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen. Het verzoek van de GI daartoe zal dan ook worden afgewezen. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op 18 november 2023 afloopt.
C/02/414531 / JE RK 23-1755 (wijziging omgangsregeling)
5.3.
In artikel 1:265g lid 1 BW is bepaald dat de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een omgangsregeling kan wijzigen voor zover dit in het belang van een minderjarige noodzakelijk is. Op grond van het bepaalde in artikel 1:265g lid 3 BW geldt deze regeling zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd als een regeling als bedoeld in artikel 1:377a lid 2 BW.
5.4.
Bij de beoordeling van het verzoek heeft als uitgangspunt te gelden dat een kind recht heeft op omgang met beide ouders. Het van overeenkomstige toepassing zijnde artikel 1:377a lid 3 BW bepaalt dat de rechter een ouder het recht op omgang met zijn kind slechts kan ontzeggen indien:
  • omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
  • de ouder kennelijk ongeschikt of niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
  • het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
  • omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.5.
De kinderrechter is van oordeel dat de vader het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de gevraagde duur van twaalf maanden dient te worden ontzegd, omdat de vader kennelijk niet geschikt is of in staat is tot omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.6.
Onder verwijzing naar de eerdere beschikkingen van de kinderrechters (10 november 2021, 7 juli 2022 en 3 november 2022), stelt de kinderrechter vast dat de situatie ten opzichte van een jaar geleden nog steeds onveranderd is. Er hebben al ruim twee jaren geen omgangsmomenten meer plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In de eerdere beschikkingen zijn door de kinderrechters voorwaarden genoemd die aan de vader worden gesteld, voordat de omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen weer kunnen worden opgestart. Richting de vader is al meerdere malen aangegeven en benadrukt dat het van groot belang is dat hij openheid van zaken geeft en meewerkt aan de volgende voorwaarden:
  • het accepteren van en zich begeleidbaar opstellen voor begeleiding bij beeldbellen/ bezoekmomenten;
  • het geven van inzage in zijn rapportage van [kinderpsycholoog] (met daarin de psychiatrische classificatie);
  • het volgen van behandeling voor zijn persoonlijke problematiek (en duidelijk maken welke behandeling hij volgt);
  • het geven van toestemming voor psycho-educatie aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De kinderrechter is van oordeel dat deze voorwaarden nog steeds onverkort gelden om te komen tot contactherstel tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader is echter, ondanks dat hij weet van de wens van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor contact, niet bereid om aan deze voorwaarden te voldoen. Deze halstarrige en weigerachtige houding van de vader heeft er inmiddels (mede) toe geleid dat bij beschikking van de rechtbank van 15 augustus 2023 het gezag van de vader is beëindigd. Nu in de huidige omstandigheden omgang niet op een voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veilige manier kan plaatsvinden en omgang hen meer zou schaden dan dat het hen goed doet, vindt de kinderrechter ontzegging van de omgang voor twaalf maanden op zijn plaats. De kinderrechter raadt de vader dringend aan om de komende periode van een jaar te gebruiken om openheid van zaken te geven over zijn situatie en met professionele hulpverlening aan verbetering van zijn situatie te gaan werken. Alleen op die manier kan het door de vader en ook nog steeds door [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo gewenste contactherstel een kans krijgen. Gelet op het vorenstaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI toewijzen.
5.7.
De ontzegging van de omgang is voor bepaalde tijd gedaan. Dit betekent dat de oude regeling weer zal herleven na een jaar en de moeder en/of de GI na een jaar, indien aan de orde, een verzoek zal moeten doen met betrekking tot het al dan niet ontzeggen van de omgang. Ook de man heeft het recht om de rechter na een jaar opnieuw om een omgangsregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te vragen (1:377e BW). De kinderrechter wijst de vader er op dat in beide situaties geldt dat hij inzichtelijk zal moeten maken dat er aantoonbaar sprake is van een verandering in zijn situatie en dat hij dan wél aan de voorwaarden voldoet.
5.8.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de beslissing, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter
C/02/414695 / JE RK 23-1786
6.1.
wijst het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af;
C/02/414531 / JE RK 23-1755
6.2.
ontzegt de vader het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 18 november 2023 en voor de duur van twaalf maanden;
6.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2023 door mr. Zuijdweg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Lavrijssen als griffier en op schrift gesteld op 24 november 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.