ECLI:NL:RBZWB:2023:9619

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
C/02/416992 / JE RK 23-2190
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na overlijden van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De vader van [minderjarige] had op het moment van overlijden van de moeder mede het gezag, maar was al geruime tijd niet betrokken in het leven van [minderjarige]. Hierdoor was het gezag van de vader van rechtswege geschorst. De kinderrechter oordeelde dat het gezag van de vader geschorst blijft totdat de rechter hem opnieuw met het gezag belast, ondanks dat de vader na het overlijden van de moeder weer in beeld is gekomen. Dit heeft gevolgen voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, aangezien er geen juridische grondslag is voor deze maatregelen zolang de vader geen gezag heeft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/416992 / JE RK 23-2190
Datum uitspraak: 22 december 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming west Zeeland,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen Jeugdbescherming west,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
Als informant wordt aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 13 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordigster van de Raad;
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster van Jeugdbescherming west;
  • een vertegenwoordiger van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een brief geschreven aan de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft geschreven. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder, [naam] , hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie – onder andere – [minderjarige] is geboren.
2.2.
[minderjarige] is door de vader erkend. Op 18 mei 2009 is op verzoek van de ouders het gezamenlijk gezag over [minderjarige] aangetekend in het gezagsregister.
2.3.
De moeder, [naam] , is op [datum] 2023 overleden.
2.4.
[minderjarige] verblijft sinds het overlijden van de moeder in een netwerkpleeggezin.
2.5.
Bij mondelinge beslissing van [datum] 2023 heeft de kinderrechter, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden, Jeugdbescherming west Zeeland belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] , zulks met ingang van [datum] 2023 en tot 3 januari 2024. De betrokkenen zijn gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 13 oktober 2023. Bij mondelinge beslissing van 17 oktober 2023, die op 27 oktober 2023 schriftelijk is vastgelegd, is de beslissing van [datum] 2023 bekrachtigd.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met benoeming van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot GI. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten het gezin van mevrouw [pleegouder 1] en de heer [pleegouder 2] , voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beoordeling

4.1.
De kinderrechter heeft de Raad en de belanghebbenden het volgende voorgehouden.
Er is sprake van een voorlopige voogdijmaatregel ten aanzien van [minderjarige] , die in beginsel geldt tot 3 januari 2024. Er is door de Raad (nog) geen definitieve voorziening in het gezag c.q. de voogdij over [minderjarige] verzocht. Op het moment van overlijden van de moeder was de vader mede belast met het gezag over [minderjarige] . Omdat de vader echter al gedurende een lange periode van meerdere jaren niet meer betrokken was in het leven van [minderjarige] , was het gezag van de vader over [minderjarige] op het moment van overlijden van de moeder van rechtswege geschorst. Het gezag van de vader blijft geschorst totdat de rechter de vader wederom met het gezag belast, ondanks het feit dat vader na het overlijden van de moeder weer in beeld is gekomen (artikel 1:253r lid 2 tweede volzin in samenhang met artikel 1:253q Burgerlijk Wetboek). Dit betekent dat, nu het gezag van de vader nog steeds is geschorst, terwijl de voogdijmaatregel op 3 januari 2024 eindigt, er op die datum (opnieuw) een gezagsvacuüm ten aanzien van [minderjarige] zal ontstaan. Bovendien geldt dat nu de vader op dit moment niet het gezag over [minderjarige] heeft, er geen (juridische) grondslag is voor een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] .
4.2.
Gegeven de hiervoor beschreven (juridische) situatie, heeft de Raad tijdens de mondelinge behandeling verzocht om de beslissing op de verzoeken in onderhavige procedure aan te houden, teneinde hem in de gelegenheid te stellen om vóór de afloopdatum van de voorlopige voogdijmaatregel op 3 januari 2024 alsnog een definitieve voorziening in het gezag c.q. de voogdij over [minderjarige] te vragen. Daarmee wordt ervoor gezorgd dat de voorlopige voogdij in ieder geval ook na 3 januari 2024 nog doorloopt. Mede afhankelijk van de juridische stappen die de vader zal zetten, dient vervolgens te worden bezien welke (juridische) maatregelen in het belang van [minderjarige] passend en noodzakelijk zijn. De overige betrokkenen hebben verklaard zich in deze aanpak te kunnen vinden.
4.3.
De kinderrechter volgt de Raad in zijn verzoek tot aanhouding en zal de beslissing op de verzoeken in deze procedure
voor onbepaalde tijdaanhouden, zulks in afwachting van een verzoek van de Raad voor een definitieve voorziening in het gezag c.q. de voogdij over [minderjarige] . Zowel dit verzoek als de verzoeken in onderhavige procedure tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] en een eventueel verzoek van de vader om hem wederom met het gezag te belasten, zullen vervolgens gezamenlijk worden behandeld tijdens een nog te bepalen mondelinge behandeling.
4.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter
5.1.
houdt de verzoeken van de Raad in onderhavige procedure
voor onbepaalde tijdaan, zulks in afwachting van een verzoek van de Raad voor een definitieve voorziening in het gezag c.q. de voogdij over [minderjarige] ;
5.2.
bepaalt dat de verzoeken van de Raad nader zullen worden behandeld tijdens een nog te bepalen (voortgezette) mondelinge behandeling, zulks gelijktijdig met het verzoek van de Raad voor een definitieve voorziening in het gezag c.q. de voogdij over [minderjarige] én een eventueel verzoek van de vader om hem wederom met het gezag te belasten.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Lavrijssen als griffier, en op schrift gesteld op 4 januari 2023.