ECLI:NL:RBZWB:2023:9620

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
C/02/415779 / JE RK 23-1977
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van voorlopige zorgregeling in jeugdbeschermingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023 een beschikking gegeven in een jeugdbeschermingszaak betreffende de zorg- en opvoedingstaken van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om wijziging van de bestaande zorgregeling, die sinds de ondertoezichtstelling niet structureel is nagekomen. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag over de kinderen, maar er zijn ernstige conflicten tussen hen die de opvoedsituatie negatief beïnvloeden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling niet goed verloopt en dat er behoefte is aan een nieuwe regeling die de belangen van de kinderen vooropstelt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 december 2023 zijn de ouders en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig geweest. De rechtbank heeft de situatie van de kinderen beoordeeld en geconcludeerd dat er een voorlopige zorgregeling moet worden vastgesteld. De rechtbank heeft bepaald dat [minderjarige 2] minimaal eens per zes weken een weekend bij de vader doorbrengt, met de mogelijkheid om deze regeling uit te breiden. Voor [minderjarige 1] zal in overleg tussen de GI en de ouders een regeling worden vastgesteld die in zijn belang is.

De rechtbank heeft de beslissing over de definitieve zorgregeling aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling, die naar verwachting in mei 2024 zal plaatsvinden. De GI is opgedragen om de rechtbank te informeren over de voortgang van de zorgregeling. Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, mr. Duinhof, en is op schrift gesteld op 28 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/415779 / JE RK 23-1977
Datum uitspraak: 22 december 2023
Beschikking over een wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 7 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
  • de moeder;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld om zijn mening te geven tijdens een kindgesprek. [minderjarige 1] heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 2] woont bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 januari 2021 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 15 januari 2021 en tot 15 januari 2022.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 oktober 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] laatstelijk verlengd met ingang van 15 oktober 2023 en tot 15 oktober 2024.
2.5.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 12 oktober 2023 ook een machtiging verleend [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 15 oktober 2023 en tot 15 oktober 2024.
2.6.
Op grond van de hiervoor genoemde beschikking verblijft [minderjarige 1] op een crisisgroep in [plaats 1] .
2.7.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 11 oktober 2018 een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld waarbij de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar éénmaal per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en uit te breiden - door partijen in overleg met het CJG, zoals in de beschikking onder 2.8 is overwogen - met een middag per week na school tot na het eten.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de door de kinderrechter op 11 oktober 2018 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt te wijzigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] brengen eens per 6 weken een weekend bij hun vader door waarbij vader hen op vrijdagmiddag tussen 16.30 en 17.00 uur ophaalt bij de moeder thuis en op zondagavond tussen 19.00 en 19.30 uur weer thuis bij de moeder afzet;
- Het eerst volgende weekend te bepalen op vrijdag 8 december tot zondag 10 december 2023.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft aangevoerd dat de vastgestelde zorgregeling sinds de aanvang van de ondertoezichtstelling nooit structureel en langdurig is nagekomen om diverse redenen. Ondanks dat de GI diverse insteken heeft geprobeerd, werd de regeling niet nagekomen. Bij een evaluatie is de situatie tussen de ouders geëscaleerd. De vader heeft grensoverschrijdende, denigrerende en respectloze berichten naar de moeder gestuurd, waarvoor hij geen excuses heeft willen aanbieden. De moeder heeft de vader vervolgens geblokkeerd. Voor beide ouders is de grens bereikt en duidelijk is dat de ouderstrijd over de hoofden van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgevochten en ten kosten van hen gaat. De GI heeft niet de hoop en het vertrouwen dat het in de nabije toekomst positief gaat veranderen, te meer omdat de vader weigert te investeren en deel te nemen aan (individuele) systeemtherapie. De GI heeft daarom in het verzoekschrift verzocht om wijziging van de zorgregeling in die zin dat wordt bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eens per 6 weken een weekend bij de vader zijn. Als de vader aantoonbaar kan maken dat hij structureel behandeling volgt voor de bij hem vastgestelde problematiek en daar inzage in geeft, als hij zich oprecht in wil zetten voor (individuele) systeemtherapie, zich aan afspraken met de hulpverlening hout en geen wietplanten in zijn woning houdt, zal de GI de frequentie opnieuw overwegen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI toegelicht dat dit vooralsnog de regeling is die voor [minderjarige 2] moet gelden, maar dat voor [minderjarige 1] naar een passende regeling gekeken moet worden zodra hij gestabiliseerd is op de groep waar hij nu verblijft. [minderjarige 1] is heel recent op een woongroep in [plaats 2] geplaatst. Kort na die plaatsing bleek echter dat er een fout was gemaakt met de plaatsing. Er was een toezegging gedaan voor de plek terwijl diegene geen toezegging mocht doen. [minderjarige 1] is toen dezelfde dag nog overgeplaatst naar een crisisgroep in [plaats 1] . Daar verblijft [minderjarige 1] op dit moment nog steeds. Hopelijk kan hij op deze groep blijven tot het moment dat hij bij [locatie] terecht kan. Dit zal pas over drie tot zes maanden het geval zijn en die periode kan [minderjarige 1] niet overbruggen in de thuissituatie bij de moeder.
4.2.
De vader heeft aangevoerd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] graag bij hem zijn en dat zij dat ook bij de kinderpsychiater hebben laten weten. Hij begrijpt niet waarom wordt tegengehouden dat zij eens per twee weken bij hem zijn. Op basis van slechts één gesprek zijn er stoornissen genoemd waarin de vader zich niet herkent. Dat er wietplanten bij hem in huis zouden staan, klopt niet. Het grootste deel van de tijd zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bij hem, dus als zij worden beïnvloed, is het niet door hem. De vader voelt zich aangevallen en in de hoek gedrukt, waardoor hij erg gefrustreerd is en uit emotie niet goed heeft gereageerd richting de GI. De vader heeft zijn excuses daarvoor aangeboden en is bereid om met een schone lei opnieuw het gesprek met de GI aan te gaan. Hij wil dat [minderjarige 2] in ieder geval eens per twee weken bij hem is, omdat zij heeft aangegeven dat ze bij hem wil zijn.
4.3.
De moeder heeft aangevoerd dat zij weinig vertrouwen heeft over de opvoedsituatie bij de vader. Er hebben wel degelijk wietplanten in zijn woning gestaan en op het laatste contact met de vader heeft [minderjarige 1] heftig gereageerd. De wijze waarop de vader heeft gereageerd, laat zien dat hij hulp nodig heeft. [minderjarige 1] woont pas sinds woensdag op een crisisgroep in [plaats 1] . De plaatsing is niet goed verlopen, omdat hij eerst op een woongroep in [plaats 2] is geplaatst, maar later op de dag is overgeplaatst naar [plaats 1] . Dit is traumatisch geweest voor hem. Op deze crisisgroep kan geen behandeling worden geboden, omdat het geen stabiele situatie is. Door de late uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , heeft [minderjarige 2] thuis ook weinig rust gehad.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank kan de hiervoor genoemde regeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, acht de kinderrechter het volgende van belang.
Allereerst is van belang dat ervoor wordt gezorgd dat [minderjarige 1] op een goede plek zit en dat hij de steun krijgt van de ouders die hij nodig heeft. Het doel is dat hij gaat voelen dat hij daar van beide ouders mag zijn, dat hij op een goede plek zit en dat hij daar beter geholpen kan worden dan in de thuissituatie bij de moeder.
Het tweede is dat er een nieuwe samenwerkingsrelatie tussen de GI en de ouders gaat ontstaan. Er is sprake van veel onrust bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waardoor zij uitspraken doen en gekke dingen gaan doen vanuit hun loyaliteitsconflict. De ouders helpen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en zichzelf niet door de strijd op te zoeken, en ook zichzelf niet. De kritiek op hoe de plaatsing van [minderjarige 1] op de groep is gegaan, is begrijpelijk, maar betekent ook dat de ouders daarover met de GI in gesprek zullen moeten gaan. Gelet op de moeilijke situatie van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de ouders, ligt daar een zware taak voor de GI.
5.3.
Over de zorgregeling overweegt de kinderrechter het volgende. Op dit moment verloopt de regeling die is vastgesteld niet goed. Het is op dit moment echter ook onduidelijk of de door de GI verzochte regeling de beste voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaat zijn. Daarvoor bestaat er onvoldoende beeld over de situatie. De kinderrechter zal daarom de zorgregeling wel wijzigen, maar slechts een voorlopige zorgregeling vaststellen en nog geen definitieve beslissing over de zorgregeling nemen.
5.4.
De kinderrechter zal bepalen dat de door de GI verzochte regeling voor [minderjarige 2] , namelijk dat zij eens per zes weken een weekend bij de vader doorbrengt, wordt vastgesteld als ondergrens, waarbij de GI de gelegenheid wordt gegeven om – zodra dat mogelijk is – deze terug te brengen naar een regeling waarbij [minderjarige 2] een weekend per twee weken bij de vader doorbrengt. De regie voor de uitbreiding van de regeling wordt bij de GI gelegd. Van belang is dat als de vader begeleiding nodig heeft, vanuit bijvoorbeeld vanuit MWO of de praktijkondersteuner van de huisarts, dit geregeld wordt.
Voor [minderjarige 1] zal de kinderrechter bepalen dat er een regeling wordt bepaald in onderling overleg tussen de GI en beide ouders en in samenspraak met de accommodatie waar hij verblijft, waarbij wordt gekeken wat voor hem het maximaal haalbare is.
5.5
In afwachting van de stappen die de komende tijd worden gezet en het verloop van de voorlopige zorgregeling ten aanzien van beide kinderen, zal de kinderrechter de beslissing over de definitieve zorgregeling aanhouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling over ongeveer zes maanden maanden. Van de GI wordt verwacht dat zij de kinderrechter
uiterlijk op 14 mei 2024schriftelijkinformeert over de stand van zaken met betrekking tot en het verloop van de zorgregeling ten aanzien van beide kinderen. Daarna zal een nieuwe datum voor een mondeling behandeling worden bepaald.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijzigt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt:
6.2.
bepaalt dat [minderjarige 2]
voorlopigminimaal eens per zes weken een weekend bij de vader doorbrengt, waarbij de vader haar op vrijdagmiddag tussen 16.30 en 17.00 uur ophaalt bij de moeder thuis en op zondagavond tussen 19.00 en 19.30 uur weer thuis bij de moeder afzet, waarbij geldt dat deze regeling onder regie van de GI, zodra het mogelijk wordt geacht, uitgebreid kan worden naar een regeling waarbij [minderjarige 2] eens per twee weken een weekend bij de vader doorbrengt;
6.3.
bepaalt dat ten aanzien van [minderjarige 1] in onderling overleg tussen de GI en de ouders, in samenspraak met de accommodatie waar hij verblijft, een
voorlopigeregeling wordt vastgesteld over wanneer hij bij welke ouder verblijft, waarbij wordt gekeken naar wat voor in zijn belang het maximaal haalbare is;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
houdt de beslissing over de
definitievezorgregeling aan tot
14 mei 2024 pro forma, met het verzoek aan de GI om de kinderrechter dan
schriftelijkte informeren over de stand van zaken met betrekking tot en het verloop van de zorgregeling ten aanzien van beide kinderen.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Lavrijssen als griffier, en op schrift gesteld op 28 december 2023.W
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.