ECLI:NL:RBZWB:2023:9621

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
C/02/416387 / JE RK 23-2090 en C/02/416575 / JE RK 23-2125
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 22 december 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], betreffende de verlenging van hun ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van beide minderjarigen te verlengen voor de duur van één jaar, toegewezen. De moeder van de kinderen, die het ouderlijk gezag heeft, heeft geen bezwaar gemaakt tegen de verlenging en steunt het perspectief van de kinderen in hun huidige pleeggezinnen.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, zoals vastgelegd in de artikelen 1:255 en 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter heeft lof uitgesproken over de betrokkenheid van de moeder en de samenwerking met de gecertificeerde instelling. Tevens is er aandacht voor de noodzaak om de komende periode te benutten om te onderzoeken of een overdracht naar het vrijwillige kader mogelijk is of dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is.

De beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk uitgevoerd kunnen worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de ontwikkeling van de kinderen niet wordt vertraagd door een mogelijk hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/416387 / JE RK 23-2090
(verlenging ondertoezichtstelling en machtiging
uithuisplaatsing [minderjarige 1] )
Zaaknummer: C/02/416575 / JE RK 23-2125
(verlenging ondertoezichtstelling en machtiging
uithuisplaatsing [minderjarige 2] )
Datum uitspraak: 22 december 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2022 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt in beide zaken als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. I. de Dobbelaere-Woets te Terneuzen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 16 november 2023, binnengekomen bij de griffie op 24 november 2023, bij de rechtbank bekend onder kenmerk
JE RK 23-2090;
- het verzoek met bijlagen van de GI van 16 november 2022, binnengekomen bij de griffie op 1 december 2023, bij de rechtbank bekend onder kenmerk
JE RK 23-2125;
- de e-mail van mr. De Dobbelaere-Woets van 8 december 2023;
- de op 8 december 2023 ontvangen verklaring van de moeder.
1.2.
De verzoeken zijn gelijktijdig behandeld tijdens de mondelinge behandeling op 22 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • de moeder met haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van 11 januari 2022 zijn [minderjarige 1] en de toen nog ongeboren [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 11 januari 2023. Bij diezelfde beschikking is voor [minderjarige 1] een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 11 januari 2022 en tot 11 juli 2022.
2.3.
Bij beschikking van 18 februari 2022 is [minderjarige 2] met spoed uit huis geplaatst zonder het vooraf horen van de belanghebbenden. Bij beschikking van 25 februari 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 3 maart 2022 en tot 17 augustus 2022.
2.4.
Bij beschikking van 12 augustus 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 11 januari 2023. Bij diezelfde beschikking is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening van pleegzorg verleend tot 11 januari 2023.
2.5.
Bij beschikking van 12 augustus 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengd tot 11 januari 2023. Bij diezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 11 januari 2023.
2.6.
De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn bij beschikking van 6 januari 2023 voor het laatst verlengd, tot 11 januari 2024.
2.7.
[minderjarige 1] verblijft in een gezinshuis en [minderjarige 2] in een pleeggezin.

3.Het verzoek

JE RK 23-2090 ( [minderjarige 1] )

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van één jaar, uitvoerbaar bij voorraad.
JE RK 23-2125 ( [minderjarige 2] )3.2 De GI verzoekt, na (mondelinge) vermeerdering van zijn verzoeken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 22 december 2023, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van één jaar, uitvoerbaar bij voorraad.

4.De standpunten4.1. Door de GI is ter onderbouwing van zijn verzoeken ten aanzien van [minderjarige 1] aangevoerd dat de zorgen over [minderjarige 1] en de (on)mogelijkheden van de moeder ten aanzien van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] nog onverkort aanwezig zijn. Eind november 2023 is het integratief onderzoek vanuit Juvent afgerond, waaruit een breed beeld is ontstaan waar [minderjarige 1] zich bevindt op verschillende gebieden. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek zal nu samen met de moeder, de gezinshuisouders, Juvent en de GI worden bekeken wat voor [minderjarige 1] kan en moet worden ingezet om hem te bieden wat hij nodig heeft en zodat de gezinshuisouders het gedrag van [minderjarige 1] beter kunnen begrijpen en hierop aan kunnen sluiten. [minderjarige 1] is inmiddels voldoende gewend en gestabiliseerd binnen het gezinshuis om te starten met behandeling om de gebeurtenissen uit verleden te verwerken. Afhankelijk van hoe dit traject loopt en hoe [minderjarige 1] daarop reageert, is de GI bereid om te kijken naar de mogelijkheden van uitbreiding van de contacten tussen de moeder en [minderjarige 1] gedurende de vakanties en met eventueel overnachtingen. Het komende jaar zal daarnaast ook worden onderzocht of zaak ten aanzien van [minderjarige 1] kan worden overgedragen naar het vrijwillige kader of dat aan de Raad voor de Kinderbescherming zal worden verzocht om onderzoek te doen naar een verderstrekkende maatregel van een gezagsbeëindiging van de moeder.

Ten aanzien van [minderjarige 2] geldt dat er door [fasehuis] een perspectiefonderzoek is uitgevoerd, welk onderzoek in september 2023 is afgerond. De uitkomst van dit onderzoek is dat er veel risicofactoren zijn en (haast) geen beschermende factoren om [minderjarige 2] terug thuis te plaatsen bij de moeder. Het advies dat door [fasehuis] is gegeven, is om niet toe te werken naar een gezinshereniging van [minderjarige 2] met de moeder. [fasehuis] adviseert een langdurige plaatsing van [minderjarige 2] in het huidige pleeggezin. Daarnaast heeft [fasehuis] een advies gegeven over het terugbrengen van de contacten tussen de moeder en [minderjarige 2] , maar daar is de GI het niet mee eens. De uitkomst van het onderzoek van [fasehuis] bevestigt de zorgen die de GI over de mogelijkheden van de moeder heeft, namelijk dat zij onvoldoende kan aansluiten bij behoeftes van [minderjarige 2] , dat zij hierin niet leerbaar is en dat [minderjarige 2] niet veilig bij haar kan opgroeien. De GI is van mening dat het perspectief van [minderjarige 2] in het pleeggezin ligt. De moeder staat achter dit perspectief. Zij heeft aangegeven alle vertrouwen te hebben in het pleeggezin en ziet het voor zich dat het gezag over [minderjarige 2] bij de pleegouders komt te liggen. De GI ziet dat de moeder en de pleegouders investeren in een goede samenwerking, wat ten goede komt aan de ontwikkeling en hechting van [minderjarige 2] . Ook voor [minderjarige 2] geldt dat de GI het komende jaar wil (laten) onderzoeken of een gezagsbeëindiging van de moeder op zijn plaats is. Tegen die achtergrond heeft de GI in zijn verzoekschrift verzocht om de maatregelen ten aanzien van [minderjarige 2] de verlengen voor de duur van zes maanden. De GI kan zich echter ook voorstellen dat de situatie ten aanzien van beide kinderen gelijk wordt getrokken en dat ook ten aanzien van [minderjarige 2] de maatregelen worden verlengd voor de duur van één jaar. Met toestemming van de kinderrechter en van de moeder en haar advocaat, vermeerdert de GI (mondeling) zijn verzoeken ten aanzien van [minderjarige 2] in die zin dat ook ten aanzien van hem een verlenging van de maatregelen wordt verzocht voor de duur van één jaar.
De GI wil tot slot benoemen dat de samenwerkingsrelatie met de moeder goed is. Zij is een betrokken moeder en wil het beste voor haar kinderen. De GI wil de huidige samenwerkingsrelatie met de moeder graag op dezelfde manier blijven voortzetten.
4.2.
Door en namens de moeder is aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen toewijzing van de (gewijzigde) verzoeken van de GI. De samenwerking met de huidige jeugdbeschermer loopt goed en de moeder staat achter het perspectief van de kinderen. De moeder vindt het belangrijk dat de maatregelen ten aanzien van beide kinderen gelijk lopen.
De moeder wilde graag naar de mondelinge behandeling om haar betrokkenheid bij de kinderen te laten zien. Daarnaast wil ze aangeven dat ze graag perspectief ten aanzien van een uitbreiding van het contact met [minderjarige 1] zou willen. Nu vindt dit contact iedere twee weken plaats en dat loopt goed. Met de vorige jeugdbeschermer heeft de moeder besproken dat zij graag zou willen dat er wordt gekeken naar de mogelijkheden van contact tijdens de vakanties en van een keer overnachten van [minderjarige 1] bij haar. De moeder heeft dit toen geïnterpreteerd als dat er vanuit de GI toestemming daarvoor zou zijn. Deze extra contactmomenten zijn echter nooit van de grond gekomen. Met de huidige wisseling van jeugdbeschermer, zou de moeder graag zien dat opnieuw wordt gekeken naar de mogelijkheden hiervan. Ze begrijpt dat deze contacten niet meteen van de één op de andere dag kunnen plaatsvinden, maar de moeder wil weten wat er nodig is om daar naartoe te werken; zij wil een stip aan de horizon. Daarnaast wil de moeder aandacht vragen voor de belangrijke rol die oma (moederszijde) speelt. Het is belangrijk dat oma betrokken is in het hulpverleningstraject ten aanzien van beide kinderen. Als er gesprekken worden gevoerd met alleen de moeder, buiten de aanwezigheid van oma, onderstaan er soms misverstanden. De moeder begrijpt of interpreteert niet altijd goed wat er gezegd wordt. Daardoor is het in het afgelopen jaar af en toe fout gelopen. Als oma erbij is, kan zij voor de moeder uitleggen wat er wordt gezegd. Ook is het belangrijk dat oma wordt meegenomen in alle mailwisselingen. Dit gebeurt, ondanks een eerdere afspraak, niet altijd.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat iedereen het er over eens is dat nog steeds aan de gronden voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt voldaan (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek). Ook is een machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk (artikel 1:262b BW). Over de noodzaak tot verlenging van die maatregelen bestaat geen discussie. Ook de rechtbank is van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke criteria voor een verlenging van de maatregelen en zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de gevraagde duur van één jaar verlengen. Het is belangrijk dat de komende periode van één jaar wordt benut om ten aanzien van beide kinderen te onderzoeken of een overdracht naar het vrijwillige kader mogelijk is of dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is.
5.2.
De kinderrechter wil nog graag benoemen dat hij erg veel bewondering heeft voor de moeder en de manier waarop zij met de situatie omgaat. Het is knap dat de moeder inziet dat de kinderen op de juiste plek zitten, dat zij de plaatsingen steunt en dat zij ook bereid is om de mogelijkheden en het tempo van de kinderen te volgen in (een eventuele uitbreiding van) het contact tussen haar en de kinderen. Daarnaast wil de kinderrechter de moeder een compliment geven voor het feit dat zij actief en op een positieve, constructieve manier de samenwerking met de GI zoekt en om hulp vraagt wanneer zij dat nodig heeft.
De kinderrechter vindt verder dat ook de GI goed bezig is. De GI heeft laten zien dat zij in de afgelopen periode actief met de situatie van beide kinderen aan de slag is gegaan en heeft ervoor gezorgd dat er ten aanzien van beide kinderen zicht is gekomen op hun problematiek en op de (on)mogelijkheden van een terugkeer naar de moeder. Ook vindt de kinderrechter het positief om te zien dat de GI kritisch is ten aanzien van het advies van [fasehuis] om de omgang tussen de moeder en [minderjarige 2] terug te brengen. De GI laat daarmee zien dat hij het belang van [minderjarige 2] voorop stelt en, vanuit dat belang, denkt in mogelijkheden in plaats van onmogelijkheden.
De kinderrechter gunt de GI en de moeder, maar vooral [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , een voortzetting van de huidige positieve samenwerkingsrelatie.
5.3.
De kinderrechter zal de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissingen ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kunnen worden.
5.4.
Dit leidt tot de volgende beslissingen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
C/02/416387 / JE RK 23-2090 ( [minderjarige 1] )
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] met ingang van 11 januari 2024 tot 11 januari 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 11 januari 2024 tot 11 januari 2025;
C/02/416575 / JE RK 23-2125( [minderjarige 2] )
6.3.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] met ingang van 11 januari 2024 tot 11 januari 2025;
6.4.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 11 januari 2024 tot 11 januari 2025;
6.5.
verklaart voornoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Lavrijssen als griffier, en op schrift gesteld op 4 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.