ECLI:NL:RBZWB:2023:9623

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
C/02/377757 / FA RK 20-5360
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Slot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het gezag en ontzegging van omgang in een complexe ouderschapskwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag en de omgang van een minderjarige. De ouders, de vrouw en de man, hebben al geruime tijd geen communicatie meer en zien geen mogelijkheden voor verbetering in hun samenwerking. De vader heeft ervoor gekozen om in het belang van de minderjarige een stap terug te doen en heeft het contact met de minderjarige in augustus 2022 abrupt verbroken. De vrouw heeft verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en om de man het recht op omgang te ontzeggen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de gewijzigde omstandigheden sinds de ontbinding van het geregistreerde partnerschap van de ouders in december 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen communicatie meer is tussen de ouders en dat de man niet in staat is om zijn gezag op een behoorlijke wijze uit te oefenen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag toe te wijzen en om geen omgangsregeling vast te stellen, gezien de standvastige keuze van de vader om geen contact meer te willen.

De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen en haar belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. Tevens is de man het recht op omgang ontzegd, omdat omgang op dit moment niet haalbaar is en in strijd zou zijn met de belangen van de minderjarige. De rechtbank heeft benadrukt dat de ontzegging van omgang tijdelijk van aard is en dat de man zich in de toekomst opnieuw kan wenden tot de rechtbank indien de omstandigheden wijzigen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/377757 / FA RK 20-5360
beschikking d.d. 30 november 2023 betreffende een wijziging van het gezag en de omgang
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.P. Kapteijn te Middelburg,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen man,
advocaat: voorheen mr. M.C.M.E. Schijvenaars te Vlissingen (onttrokken).
Betreffende de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 31 mei 2021 en alle daarin genoemde stukken;
  • de rapportage van de Raad, ontvangen op 23 december 2021;
  • de brief van 25 januari 2022 van mr. Kapteijn;
  • het op 3 februari 2022 door mr. Schrijver ingediende F9-formulier;
  • de brief van 24 oktober 2022 van mr. Kapteijn, ontvangen op 25 oktober 2022;
  • de brief van 15 december 2022 van de Raad;
  • de aanvullende rapportage van de Raad van 12 april 2023;
  • de brief van 23 mei 2023 van mr. Kapteijn;
  • het op 4 juli 2023 door mr. Schrijvenaars ingediende F4-formulier;
  • het op 13 juli 2023 door mr. Kapteijn ingediende F9-formulier;
  • het op 14 november 2023 door mr. Kapteijn ingediende F9-formulier.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar haar tussenbeschikking van 31 mei 2021. Volgens die beschikking ligt nog ter beoordeling en beslissing voor het verzoek van de vrouw om de beschikking van 4 december 2018 en het vonnis van 27 november 2019 te wijzigen ten aanzien van het ouderlijk gezag en de zorgregeling en te bepalen:
- dat de minderjarige bij de man zal verblijven iedere eerste zondag van de maand van 13.00 uur tot 18.00 uur;
- te bepalen dat de vrouw alleen wordt belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige;
- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen.
2.2.
Bij tussenbeschikking van 31 mei 2021 heeft de rechtbank de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- bestaat er, bij instandhouding van het gezamenlijk ouderlijk gezag, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag in eenhoofdig ouderlijk gezag anderszins in het belang van de minderjarige?
- welke zorg- c.q. omgangregeling c.q. vorm van contact komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- zijn er contra-indicaties voor omgang? Zo ja, welke en in hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
De zaak is in afwachting van het rapport en advies van de Raad pro forma aangehouden.
2.3.
De Raad heeft op 22 oktober 2021 zijn rapport en advies uitgebracht. Hij heeft geadviseerd de zaak voor de duur van negen maanden aan te houden om partijen in de gelegenheid te stellen in de tussenliggende periode hulpverlening (ouderschapsbemiddeling en opvoedondersteuning, onder leiding van een casusregisseur) in te schakelen. Het belasten van de moeder met het eenhoofdig gezag is volgens de Raad een erg ingrijpende stap en kijkend naar de toekomst ook een motie van wantrouwen naar de vader toe, terwijl er tegelijkertijd nog gewerkt moet worden aan de opbouw van de omgang. De ouders hebben in het gesprek met de Raad positieve stappen gezet door afspraken te maken ten aanzien van de uitbreiding van de zorgregeling. De ouders zijn overeengekomen om aan de slag te gaan met hulpverlening. De resultaten van de hulpverlening zijn van belang voor de verdere samenwerking tussen de ouders en voor het gezamenlijk invulling geven aan het ouderschap. Het is belangrijk om te zien hoe de minderjarige reageert op de uitbreiding van de omgang en hoe de ouders de gemaakte afspraken nakomen. Als blijkt dat het door de ouders overeengekomen traject stagneert of niet of onvoldoende van de grond komt, verwacht de Raad een terugmelding vanuit de hulpverlening.
2.4.
Partijen hebben allebei positief gereageerd op het advies van de Raad. De zaak is daarop voor de duur van negen maanden aangehouden.
2.5.
Op 25 oktober 2022 heeft de rechtbank van de (advocaat van de) vrouw een brief ontvangen, waarin zij aangeeft dat de zaak stil ligt. De Raad zou in afwachting zijn van een negatieve terugmelding van het Uniform Hulp Aanbod, waarna hij de rechtbank en partijen zo spoedig mogelijk zou informeren voor de door hem te nemen vervolgstappen.
2.6.
De Raad heeft de rechtbank op 15 december 2022 laten weten dat hij (opnieuw) onderzoek zal gaan doen. In afwachting van het nadere rapport en advies van de Raad is de zaak voor de duur van enkele maanden aangehouden.
2.7.
De Raad heeft op 12 april 2023 zijn aanvullende rapport en advies overgelegd. Uit het rapport blijkt dat er uit het onderzoek diverse zorgen naar voren zijn gekomen. De vader heeft in augustus 2022 abrupt en zonder enige uitleg aan de minderjarige het contact met de minderjarige verbroken. Daarnaast is er sprake van een zeer spanningsvolle verhouding tussen de ouders. De ouders staan ten aanzien van de meeste zaken lijnrecht tegenover elkaar. De moeder zou de situatie graag anders zien en een vader in het leven van de minderjarige zien die afspraken nakomt, voorspelbaar is en stabiliteit kan bieden. Zij is echter uitgeput en klaar gestreden om tot verandering te komen in de samenwerking met de vader. De vader geeft op zijn beurt aan geen rol meer voor zichzelf te zien in het leven van de minderjarige. Hij geeft eveneens aan uitgeput te zijn en depressief te raken als hij weer een hulpverleningstraject zou moeten aangaan om samen te werken met de moeder. De vader ziet geen mogelijkheden meer om tot verbetering te komen in de communicatie met de moeder. Daarnaast wil de vader niet dat de minderjarige last heeft van de spanningen tussen de ouders en blootgesteld blijft worden aan hulpverlening. De Raad stelt vast dat er sprake lijkt te zijn van een impasse tussen de ouders waarin de spanningen zijn opgelopen en de strijd is verhard. Hij maakt zich zorgen over wat dit zowel op de korte als de langere termijn voor de minderjarige betekent. Beide ouders willen het beste voor de minderjarige en zij geven allebei aan dat het op dit moment het beste is dat de vader niet meer betrokken is bij de minderjarige en er geen omgang meer is tussen de vader en de minderjarige. De vader kiest er in het belang van de minderjarige voor om een stapje terug te doen.
Nu er onvoldoende tot geen communicatie en samenwerking tussen de ouders is, de vader er in augustus 2022 bewust en weloverwogen voor heeft gekozen om het contact met de minderjarige te verbreken en de vader al enige tijd geen uitvoering meer geeft aan zijn gezag, terwijl ook niet te verwachten is dat in deze situatie binnen afzienbare tijd verbetering zal komen, adviseert de Raad het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag toe te wijzen.
Ook adviseert de Raad om geen omgangsregeling vast te stellen, nu de vader er zelf voor heeft gekozen om geen omgang met de minderjarige meer te willen.
2.8.
Namens de vrouw is bij brief van 23 mei 2023 aangegeven dat zij zich kan vinden in het advies van de Raad. Wat haar betreft kan de zaak schriftelijk worden afgedaan. Zij verzoekt haar verzoek tot eenhoofdig gezag toe te wijzen en de man het recht op omgang te ontzeggen.
2.9.
Door of namens de man is richting de rechtbank niet gereageerd op het rapport en advies van de Raad. De advocaat van de man heeft zich op 4 juli 2023 onttrokken aan de procedure. De rechtbank heeft de man daarvan schriftelijk in kennis gesteld en hem daarbij de gelegenheid gegeven om binnen veertien dagen mede te delen wie zich als nieuwe advocaat van de man zal gaan stellen. Ook is de man (nogmaals) in de gelegenheid gesteld om te reageren op het rapport van de Raad. De man heeft hier niet op gereageerd. Uit de reactie van de man op het conceptrapport van de Raad (onder 13. Inzage op p. 18 van het rapport) blijkt dat de man het eens is met het advies.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gezag;
2.10.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarigen toekomt.
2.11.
De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden, na de ontbinding van het geregistreerde partnerschap van partijen in december 2018 waarbij het gezamenlijk gezag van rechtswege is blijven bestaan, zijn gewijzigd. Na het uiteengaan was er aanvankelijk sprake van een zorgregeling. In augustus 2022 heeft de man het contact met de minderjarige abrupt onderbroken en sindsdien hebben de man en de minderjarige geen omgang meer gehad. De vrouw kan dan ook worden ontvangen in haar verzoek.
2.12.
De rechtbank dient te beoordelen of de gewijzigde omstandigheden ertoe moeten leiden dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd. Van toepassing is artikel 1:251a lid 1 BW. Dit artikel bepaalt dat voor toewijzing van een verzoek tot eenhoofdig gezag er een onaanvaardbaar risico moet zijn dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, dan wel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
2.13.
De rechtbank zal het onweersproken gebleven verzoek van de vrouw om haar voortaan alleen met het gezag te belasten, toewijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing gekomen is.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind (blijven) uitoefenen. Voor de uitvoering van gezamenlijk gezag is echter wel vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen. De rechtbank stelt vast dat partijen daartoe niet (meer) in staat zijn. Uit de stukken is gebleken dat er al sinds september 2022 geen enkele communicatie tussen partijen meer is. De onderlinge verstandhouding tussen partijen is ernstig verstoord, er is sprake van veel wantrouwen over en weer en, ondanks de inzet van hulpverlening, is het partijen niet gelukt om deze situatie te veranderen en afspraken te maken in het belang van de minderjarige. Beide partijen zien bovendien geen ruimte meer om opnieuw met elkaar in gesprek te gaan en hun samenwerking nog te verbeteren. Hierdoor is niet te verwachten dat de huidige situatie binnen afzienbare tijd nog zal verbeteren. Daarnaast is van belang dat de man in augustus 2022 het contact met de minderjarige heeft verbroken. Door het ontbreken van contact met de minderjarige is de man niet (meer) op de hoogte van de ontwikkeling van de minderjarige en van wat er in het leven van de minderjarige speelt. De man is daardoor ook niet meer in staat om op een behoorlijke wijze uitvoering te geven aan zijn gezag. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat in de huidige omstandigheden handhaving van het gezamenlijk gezag van de ouders niet in het belang van de minderjarige is. Het risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren zal raken indien het gezamenlijk ouderlijk gezag in stand blijft. Ook is wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen en haar belasten met het eenhoofdig gezag.
De omgang;
2.14.
Op grond van artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van (één van) de ouder(s) een beslissing inzake de omgang wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
2.15.
De rechtbank verwijst voor de gewijzigde omstandigheden naar rechtsoverweging 2.11 van deze beschikking. De vrouw is gelet op de aanwezigheid van gewijzigde omstandigheden ontvankelijk in haar verzoek.
2.16.
Op grond van het tweede en derde lid van artikel 1:377a BW stelt de rechtbank op verzoek van (één van) de ouders(s) een omgangsregeling vast, dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang slechts indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige, de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, de minderjarige van twaalf jaar of ouder bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige.
2.17.
De rechtbank zal het onweersproken gebleven verzoek van de vrouw toewijzen en de man het recht op omgang met de minderjarige ontzeggen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing gekomen is.
Vooropgesteld dient te worden dat het in zijn algemeenheid voor kinderen van groot belang is dat zij weten wie hun vader is en - op regelmatige basis - contact met hem hebben. De omstandigheden van het geval kunnen echter aanleiding geven om op voornoemd uitgangspunt een uitzondering te maken. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval van een dergelijke uitzonderingssituatie sprake is. Uit de stukken is gebleken dat er na het uiteengaan van partijen is ingezet op een hulpverleningstraject gericht op onder andere de opbouw van het contact tussen de man en de minderjarige. Dit traject is op een gegeven moment stil komen te liggen, nadat de minderjarige had aangegeven door de man te worden geslagen en de vrouw niet langer haar medewerking wilde verlenen aan een verdere opbouw van de zorgregeling. De hulpverlening heeft vervolgens geprobeerd een doorstart van de zorgregeling te realiseren, waarbij als belangrijke voorwaarde werd gesteld om de contacten tussen de man en de minderjarige onder begeleiding te laten plaatsvinden. De vader wilde dit echter niet, waardoor het traject is gestagneerd. In augustus 2022 heeft de man vervolgens, abrupt en zonder enige uitleg aan de minderjarige, alle contact met de minderjarige verbroken. Sindsdien heeft er geen omgang tussen de man en de minderjarige meer plaatsgevonden. De man heeft tijdens het onderzoek door de Raad aangegeven dat hij zich machteloos voelt, dat hij er geen vertrouwen meer in heeft dat het in de samenwerking met de moeder nog goed komt en dat hij er in berust dat hij geen contact meer heeft met de minderjarige. De man wil niet meer meewerken aan hulpverlening en hij wil ook niet dat de minderjarige nog langer wordt belast met een hulpverleningstraject en daarmee met de spanningen tussen partijen. Hij heeft ervoor gekozen om in het belang van de minderjarige een stap terug te doen. Gezien de opstelling van de man en nu hij daarin standvastig is, is een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige op dit moment niet haalbaar. De man is op dit moment kennelijk niet in staat tot omgang en daarnaast is omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige. De rechtbank zal daarom de beschikking van 4 december 2018 en het vonnis van de voorzieningenrechter van 27 november 2019, waarin eerder een zorgregeling is vastgelegd, wijzigen en de man het recht op omgang met de minderjarige ontzeggen. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.
2.18.
De rechtbank overweegt dat, volgens vaste jurisprudentie, iedere ontzegging van omgang tijdelijk van aard is, in die zin dat degene aan wie het recht op omgang wordt ontzegd de rechtbank in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar zich opnieuw tot de rechter kan wenden om een omgangsregeling te laten vaststellen.
2.19.
De rechtbank wil verder nog benadrukken dat het voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige van belang is dat de man een rol blijft spelen in zijn leven. De vrouw erkent dit ook en heeft – zo blijkt uit het rapport van de Raad – aangegeven dat zij de minderjarige de ruimte blijft geven om te praten over de man en dat zij er voor open staat om contact met de man tot stand te brengen als de minderjarige aangeeft dat te wensen. De rechtbank geeft de vrouw daarbij dringend in overweging om de man viermaal per jaar te informeren over belangrijke aangelegenheden betreffende de minderjarige, zoals door de Raad in zijn rapport is benoemd. De rechtbank kan hierover geen beslissing nemen, nu er geen verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling voorligt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank van 4 december 2018 en het vonnis van de voorzieningenrechter van 27 november 2019, ten aanzien van het gezag en de zorgregeling, als volgt:
3.2.
beëindigt het gezamenlijk gezag van de man en de vrouw over [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016, en belast de vrouw met het eenhoofdig gezag over deze minderjarige;
3.3.
ontzegt de man het recht op omgang met de minderjarige;
3.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. Slot, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2023 in tegenwoordigheid van mr. Lavrijssen, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.