ECLI:NL:RBZWB:2023:9636

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
405695
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en zorgregeling tussen partijen met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 27 januari 2006 in de gemeente zijn gehuwd. Uit hun huwelijk zijn drie minderjarige kinderen geboren. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding, met een regeling voor de zorg en opvoeding van de kinderen, en om een onderhoudsbijdrage van de man. De man heeft eveneens echtscheiding verzocht en een regeling voor de zorg en opvoeding van de kinderen voorgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 november 2023 hebben beide partijen hun verzoeken toegelicht en is er een kindgesprek gehouden met de oudste minderjarige, die zijn mening heeft gegeven over de situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken, aangezien beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank heeft de verzoeken tot echtscheiding en de zorgregeling toegewezen, waarbij is bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. De man heeft recht op contact met de kinderen volgens een vastgestelde regeling, die onder andere weekendverblijven en vakanties omvat. De rechtbank heeft ook de onderhoudsbijdragen voor de kinderen vastgesteld, rekening houdend met de financiële situatie van beide ouders. De verdeling van de gemeenschappelijke goederen is eveneens geregeld, waarbij de man de echtelijke woning kan overnemen onder bepaalde voorwaarden. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/405695 FA RK 23-384
beschikking betreffende echtscheiding van 14 december 2023
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.J.W. Vugs,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. T. Möller.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 27 januari 2023 van de vrouw ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 7 april 2023 van de man ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 6 juni 2023 van de vrouw ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de brieven van mr. Vugs van 10 februari 2023 en 27 oktober 2023, laatst genoemde brief tevens houdende aanvullende/gewijzigde verzoeken van de vrouw, met bijlagen;
- de brief van mr. Möller van 30 oktober 2023 met bijlagen;
- de beschikking voorlopige voorzieningen van 5 januari 2023.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 9 november 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
1.3. Na te noemen [minderjarige 1] is gelet op zijn leeftijd in staat gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft op 8 november 2023 een gesprek met de kinderrechter gehad.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [datum 1] 2006 in de [gemeente] met elkaar gehuwd;
- uit hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2007,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011,
3. [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2018;
- zij hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
- zij hebben (in ieder geval ook) de Nederlandse nationaliteit;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt nu, samengevat,
- echtscheiding, subsidiair scheiding van tafel en bed;
- bepaling dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij haar;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals beschreven in haar aanvullend/gewijzigd verzoek van 27 oktober 2023;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor de [minderjarige 1] van € 341,= per maand en voor de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van € 304,= per maand per kind;
- gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen, zoals door haar omschreven in haar aanvullend/gewijzigd verzoek van 27 oktober 2023.
3.2.
De vrouw heeft haar verzoek tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning ingetrokken.
3.3.
De man verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals door hem beschreven;
- vaststelling van een door hem te betalen onderhoudsbijdrage voor de [minderjarige 1] van € 234,= per maand en voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van € 163,= per maand per kind;
- gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
De Nederlandse rechter is internationaal bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken tot echtscheiding, aangezien ten tijde van de indiening van de verzoeken partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden (artikel 3 sub (a) onder (i) Brussel II
terVerordening, nr. 2019/1111).
4.2.
De rechtbank acht de vrouw en de man ontvankelijk in haar en zijn echtscheidingsverzoek. De door hen aangevoerde omstandigheden zijn van dien aard dat van de vrouw en de man redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat een door beide partijen opgesteld ouderschapsplan wordt overgelegd.
4.3.
De rechtbank zal op de verzoeken tot echtscheiding Nederlands recht toepassen ingevolge artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
4.4.
Deze verzoeken zullen als over en weer niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Hoofdverblijf en regeling zorg- en opvoedingstaken
4.5.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarigen (artikel 7 lid 1 Brussel II
terVerordening, nr. 2019/1111).
4.6.
De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen (artikel 15 en 17 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
Hoofdverblijf
4.7.
Het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich tegen deze regeling verzet.
Regeling zorg- en opvoedingstaken
4.8.
De vrouw verzoekt nu te bepalen dat de man gerechtigd is tot het hebben van contact met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] :
  • gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdag uit school (op studiedagen 9.00 uur) tot zondag 18.30 uur en tevens dat de man iedere donderdag met [minderjarige 2] naar de voetbaltraining gaat en hem dan ophaalt en weer terugbrengt, alsmede
  • op Vaderdag;
  • gedurende de laatste drie weken van de zomervakantie in de even jaren en gedurende de
  • eerste drie weken van de zomervakantie in de oneven jaren;
  • gedurende de tweede week van de meivakantie in de even jaren en gedurende de eerste
  • week van de meivakantie in de oneven jaren;
  • gedurende de tweede week van de Kerstvakantie in de even jaren en gedurende de eerste week van de Kerstvakantie in de oneven jaren;
  • gedurende de voorjaarsvakantie in de even jaren (de oneven jaren bij moeder);
  • gedurende de herfstvakantie in de even jaren (in de oneven jaren bij moeder);
  • gedurende het Suikerfeest: in de avond (overdag bij moeder);
  • gedurende het Offerfeest: in de avond (overdag bij moeder).
4.9.
De man heeft verzocht te bepalen dat hij en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gerechtigd zijn tot contact met elkaar:
  • gedurende de ene week van vrijdagmiddag 14.30 uur tot zondagavond 18.30 uur;
  • gedurende de andere week van donderdagmiddag 14.30 uur tot vrijdagavond 18.30 uur en daarbij tevens te bepalen dat de man [minderjarige 2] elke donderdag naar de voetbaltraining zalbrengen en halen;
  • dat zowel [minderjarige 3] als [minderjarige 2] gedurende de helft van de vakanties en zowel Nederlandse als Islamitische feestdagen alsmede iedere Vaderdag bij de man zullen verblijven, althans een zodanige zorg- en contactregeling vast te stellen als de rechtbank rechtens juist acht;
  • te bepalen dat de man en [minderjarige 1] gerechtigd zullen zijn tot contact met elkaar gedurende één
  • dag in het weekend per week althans een zodanige zorg- en contactregeling vast te stellen als de rechtbank rechtens juist acht.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3]
4.10.
Partijen hebben op de mondelinge behandeling beiden aangegeven dat zij het belangrijk vinden dat de kinderen en de man contact met elkaar hebben.
4.11.
Partijen zijn het erover eens dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de man verblijven eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school (op studiedagen vanaf vrijdag 9.00 uur) tot zondag 18.30 uur.
4.12.
Partijen zijn het er ook over eens dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de helft van de vakanties bij de man verblijven, conform het verzoek van de vrouw.
4.13.
Verder is de man akkoord met het voorstel van de vrouw dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op de Islamitische feestdagen overdag bij de vrouw zijn en in de avond bij hem.
4.14.
Partijen zijn het niet eens over twee punten, namelijk (1) het verblijf van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de man om de week op donderdag en vrijdag en (2) over het halen en brengen van de kinderen op de Islamitische feestdagen.
4.15.
In voornoemde beschikking voorlopige voorzieningen is bepaald dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om de week van donderdagmiddag na school tot vrijdag 18.30 uur bij de man zijn. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de vrouw heeft aangevoerd dat de man in het verleden de zorgregeling niet is nagekomen, geen reden is om die regeling nu te beperken. De man heeft verklaarbare redenen aangevoerd waarom hij de regeling niet na kon komen, te weten door ziekte en een grote verbouwing van het huis van zijn moeder, waar hij met de kinderen verbleef. Dat heeft de vrouw op zich niet weersproken. De vrouw heeft daarnaast aangevoerd dat partijen een andere opvoedstijl hebben. Ook dat is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om voornoemde regeling te beperken. De rechtbank ziet ook nu geen contra-indicaties voor contact tussen de kinderen en de man volgens de (voorlopige) regeling die eerder is vastgesteld. De rechtbank zal daarom in deze bodemprocedure ook vastleggen dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om de week van donderdag na school tot vrijdag 18.30 uur bij de man verblijven. Daarbij zijn partijen het erover eens dat de man op donderdag met [minderjarige 2] naar de voetbaltraining gaat.
4.16.
Met betrekking tot het halen en brengen op de Islamitische feestdagen wil de vrouw dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] door de man in [plaats] of ergens halverwege worden opgehaald. Zij is die dagen met de drie kinderen bij haar familie in [plaats] . Zij voert aan dat het belangrijke feestdagen zijn en zij wil dat het mogelijk blijft dat zij deze met [minderjarige 1] ook ‘s-avonds viert met de familie in [plaats] , zoals zij dat al 16 jaar doet. De man wil de kinderen ophalen bij de vrouw thuis in [woonplaats] .
4.17.
De rechtbank overweegt dat de vrouw niet nader heeft toegelicht hoe zij het ophalen van de twee jongste kinderen “halverwege” ziet. Zij heeft geen concrete plaats of tijd genoemd. De man heeft aangegeven dat deze feestdagen vaak door de week zijn en dat de kinderen dan ook naar school moeten. Het leven van de kinderen en de ouders speelt zich bovendien in [woonplaats] af. De vrouw mag er uiteraard voor kiezen om deze feestdagen met haar familie in [plaats] te vieren, maar zij kan de consequenties hiervan niet afwentelen op de man. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man de twee jongste kinderen op de Islamitische feestdagen bij de vrouw in Tilburg ophaalt. Het staat partijen uiteraard vrij om in toekomstig in onderling overleg een andere regeling af te spreken, die ook in het belang van de kinderen moet zijn.
[minderjarige 1]
4.18.
De kinderrechter heeft een gesprek gehad met [minderjarige 1] . Op de mondelinge behandeling heeft hij weergegeven dat [minderjarige 1] , samengevat, het volgende heeft gezegd. Zijn ouders zijn uit elkaar en wonen ook niet meer samen. Hij woont bij zijn moeder en voelt zich nu rustig. Hij vertelde dat zijn moeder geen eigen keuzes mocht maken. Iedereen moest meegaan in de mening van zijn vader; anders ging hij schreeuwen. Ze wonen nu met z’n tweeën en zijn broertjes zijn meestal ook bij hen. Zijn broertjes gaan in het weekend naar hun vader. Hij heeft geen contact met zijn vader, maar hij reageert wel eens op appjes. Voor de rechtszaak had hij geen contact met zijn vader en nu wil zijn vader opeens wel contact met hem. Zijn moeder wil wel dat hij contact heeft met zijn vader. [minderjarige 1] vindt dat het contact vanuit hemzelf moet komen. Als er iets wordt opgelegd, gaat het niet lukken. Hij wil op dit moment in ieder geval zijn vader niet zien. Moeder zegt niet veel over de scheiding, maar [minderjarige 1] vraagt door. Hij heeft nu ondersteuning bij zijn ADHD. Zijn ouders geloofden eerder niet dat er iets aan de hand was Hij gaat een ander baantje zoeken. Hij werkte bij New York Pizza, maar dat is gestopt. Hij gaat zich voorlopig richten op school. Hij doet dit jaar eindexamen op de HAVO. Hij is blijven zitten; dat kwam vooral door een slechte invloed van vrienden. Hij doet sinds kort aan kickboksen. Dat vindt hij leuk. Tenslotte vertelt hij dat zijn vader meer verdient dan zijn moeder en hij vindt dat hij daarom financieel moet bijdragen aan hun kosten.
4.19.
De vrouw en de man zijn beiden geraakt door wat [minderjarige 1] bij de kinderrechter heeft verteld. De man heeft vervolgens zijn verzoek tot het vaststellen van een contactregeling tussen hem en [minderjarige 1] ingetrokken. Hij heeft hierbij aangegeven dat hij [minderjarige 1] de ruimte wil geven en hem niet wil dwingen om contact te hebben, ook gezien zijn leeftijd (16 jaar). De man benadrukt dat zijn deur altijd voor [minderjarige 1] open staat. Hij hoopt dat hij ooit weer contact met [minderjarige 1] krijgt. De man vindt het belangrijk wat [minderjarige 1] zelf wil. Als het in zijn belang is dat er op dit moment geen vaste contactregeling is tussen [minderjarige 1] en hem, dan legt de man zich daarbij, hoe moeilijk ook, neer.
Communicatie partijen
4.20.
Partijen zijn na een schorsing van de mondelinge behandeling overeengekomen dat zij voor de verbetering van hun communicatie als ouders van de drie kinderen gesprekken zullen gaan voeren met mevrouw [naam] . Zij zullen de kosten hiervan bij helfte delen. Partijen zullen zelf, via hun advocaten, contact opnemen met mevrouw [naam] . Zij zijn het erover eens dat de rechtbank de zaak hiervoor niet behoeft aan te houden en wensen een eindbeschikking. De rechtbank volgt partijen hierin.
Kinderalimentatie
4.21.
Nu de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, is de rechtbank tevens internationaal bevoegd met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (artikel 3 sub c Alimentatie Verordening, nr. 4/2009).
4.22.
Omdat de onderhoudsgerechtigde het verzoek namens het kind in Nederland heeft ingediend en de man als onderhoudsplichtige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is het Nederlandse recht van toepassing als zijnde de
lex fori(artikel 15 Alimentatie Verordening jo. artikel 4 lid 3 Haags Alimentatie Protocol 2007).
4.23.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Behoefte
4.24.
Tussen partijen staat vast dat de behoefte van de minderjarigen € 456,= per maand per kind bedraagt in 2022 en nu, rekening houdend met de wettelijke indexering, € 472,= per maand per kind. Partijen zijn hierbij uitgegaan van de beschikking voorlopige voorzieningen van 5 januari 2023. Hierin is als uitgangspunt genomen een netto besteedbaar gezinsinkomen, bestaande uit een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw van € 1.659,= per maand en een NBI van de man van € 3.742,= per maand (uitgaande van een brutosalaris van € 4.772,= per maand, een extra inkomenscomponent van € 110,= per maand, het Individueel Keuze Budget (IKB) en een netto vrijwilligersvergoeding van € 2.040,= per jaar), vermeerderd met het kindgebonden budget, van € 5.407,= per maand.
4.25.
Het aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van de minderjarigen becijfert de rechtbank aan de hand van ieders huidig NBI, waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
Draagkracht van de vrouw
4.26.
Tussen partijen staat vast dat het huidig NBI van de vrouw € 2.540,= per maand bedraagt. De draagkracht van de vrouw is dan volgens de formule € 422,= per maand. Ook daar zijn partijen het over eens.
Draagkracht van de man
4.27.
Voor de vaststelling van het NBI van de man gaat de rechtbank uit van de volgende niet dan wel onvoldoende weersproken gegevens.
4.28.
Partijen zijn het erover eens dat de man een basissalaris heeft van € 5.265,= bruto per maand, te vermeerderen met de vakantietoeslag en eindejaarsuitkering (IKB) en overwerkvergoeding/toeslagen van € 115,= bruto per maand.
4.29.
De vrouw stelt echter dat het volledige IKB moet worden meegenomen, dus ook het bovenwettelijk verlof (BWV) van € 42,= per maand dat hieronder valt. De man stelt dat hij met het BWV extra verlofdagen koopt, die hij nodig heeft in verband met de zorgregeling.
4.30.
De rechtbank acht het redelijk dat de man dit deel van zijn IKB niet laat uitbetalen en inzet voor extra verlofuren, gezien de omvang van de hiervoor besproken zorgregeling. Het BWV zal niet worden meegenomen bij de berekening van het NBI van de man.
4.31.
Verder stelt de vrouw dat rekening moet worden gehouden met een vrijwilligersvergoeding; zij betwijfelt of de man deze inderdaad niet meer ontvangt, zoals hij stelt. De rechtbank volgt het standpunt van de man hierin. Hij heeft een schriftelijke bevestiging overgelegd van [sportclub] van 9 februari 2023, waaruit blijkt dat hij met zijn vrijwilligerswerk daar is gestopt en daarom ook geen vergoeding meer ontvangt. De vrouw heeft de betwisting hiervan niet nader onderbouwd. Daarbij is, anders dan de vrouw stelt, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van verwijtbaar inkomensverlies. De man heeft een goed inkomen en van hem kan niet worden verlangd dat hij naast zijn baan vrijwilligerswerk blijft doen. Het feit dat hij in het verleden wel vrijwilligerswerk heeft gedaan, maakt dat niet anders.
4.32.
De rechtbank volgt aldus de draagkrachtberekening van de man. Hierin is voorts rekening gehouden met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten bedraagt het huidige NBI van de man € 3.868,= per maand. De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 1.073,= per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.33.
De verdeling van de kosten van de kinderen over de onderhoudsplichtigen wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van de kinderen, oftewel:
het aandeel van de man bedraagt: € 1.073 / € 1.495 x € 472 = € 339,= per maand per kind
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 422 / € 1.495 x € 472 = € 133,= per maand per kind.
Zorgkorting
4.34.
Tussen partijen is niet in geschil dat er met betrekking tot [minderjarige 1] rekening wordt gehouden met de minimale zorgkorting van 5%. Partijen zijn het ook eens over toepassing van een zorgkorting voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van 35%, indien wordt uitgegaan van de zorgregeling zoals hiervoor overwogen.
4.35.
Nu de behoefte van de minderjarigen € 472,= per maand bedraagt, is de zorgkorting voor [minderjarige 1] € 24,= per maand en voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] € 165,= per maand per kind.
4.36.
Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 315,= per maand voor [minderjarige 1] en voor € 174,= per maand per kind voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
Ingangsdatum
4.37.
De rechtbank zal voornoemde bijdragen vaststellen met ingang van de datum van inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Verdeling van het huwelijksvermogen
Internationaal privaatrecht
4.38.
Nu de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, is de Nederlandse rechter tevens internationaal bevoegd ten aanzien van de verzoeken op het gebied van het huwelijksvermogensrecht (artikel 5 lid 1 Europese Huwelijksvermogensrecht Verordening, nr. 2016/1103).
4.39.
Partijen zijn op [datum 1] 2006 in [plaats] getrouwd. Het toepasselijk recht op het huwelijksvermogensrecht dient derhalve te worden bepaald aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensrecht Verdrag 1978 (hierna: HHV 1978). Ten tijde van de sluiting van het huwelijk hadden beide partijen in ieder geval hun gewone verblijfplaats in Nederland. Ten tijde van de sluiting van het huwelijk had de man zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij niet in het bezit van de Marokkaanse nationaliteit is. De vrouw heeft echter ook verklaard dat haar ouders allebei de Marokkaanse nationaliteit bezitten. Dit zou leiden tot de conclusie dat de vrouw
wélin het bezit is van de Marokkaanse nationaliteit (artikel 6 Wet op de Marokkaanse nationaliteit van 6 september 1958, zoals laatst gewijzigd bij wet van 25 oktober 2011). Nu het standpunt van de vrouw niet met stukken is onderbouwd, kan de rechtbank niet met zekerheid vast stellen of de vrouw de Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank overweegt dat het in het midden gelaten kan worden of de vrouw de Marokkaanse nationaliteit bezit, omdat - ook al zou de vrouw de Marokkaanse nationaliteit hebben - het Nederlandse recht sowieso van toepassing is op het huwelijksvermogensrecht ex artikel 4 lid 1 jo. 15 lid 1 HHV 1978.
Huwelijksgoederenregime
4.40.
Aangezien partijen op [datum 1] 2006 zijn getrouwd, is er sprake van een algehele gemeenschap van goederen naar Nederlands recht.
Peildatum
4.41.
De gemeenschap van goederen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b BW ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, te weten [datum 2] 2023. Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap. De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap is in beginsel de datum waarop de verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Van deze peildata zal ook in het onderstaande worden uitgegaan, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Omvang en samenstelling
4.42.
Volgens opgave van partijen maken in ieder geval de volgende vermogensbestanddelen deel uit van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap:
de voormalig echtelijke woning aan [adres] te [woonplaats] en de daaraan gekoppelde hypothecaire lening bij Allianz;
de inboedel;
twee auto’s, te weten een Volkswagen Tiguan en een Opel Astra; en
e saldi van drie bankrekeningen.
Ad a. Echtelijke woning
In het geval de man de woning overneemt
4.43.
Partijen zijn samen, ieder voor de helft, eigenaar van een woning gelegen aan [adres] te [woonplaats] . Op de woning rust een schuld uit hoofde van een hypothecaire geldlening, afgesloten bij Allianz onder [nummer] .
4.44.
Partijen zijn op de mondelinge behandeling overeengekomen dat voornoemde woning in beginsel aan de man zal worden toegedeeld tegen een waarde van € 325.000,=. Voornoemde hypothecaire lening zal, onder vrijwaring van de vrouw, geheel door de man worden gedragen en als eigen schuld worden afgelost. De toedeling van de woning aan de man vindt verder plaats onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van de hiervoor genoemde hypothecaire lening. De man dient alsdan de helft van de overwaarde (de taxatiewaarde van de woning minus de hypothecaire geldlening) aan de vrouw te voldoen. De man heeft verzocht om hem vier maanden de tijd te geven om de financiële afspraken met de bank te regelen. De vrouw heeft hier geen verweer tegen gevoerd, zodat de rechtbank aldus zal bepalen dat de man tot vier maanden na deze beschikking de tijd krijgt om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen onder voornoemde voorwaarden. De levering van de woning aan de man dient vervolgens binnen een termijn van één maand (nadat duidelijk is geworden dat de man de woning kan overnemen) plaats te vinden.
4.45.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de kosten die gemoeid gaan met de overdracht van de woning voor rekening van de man zijn. Zij heeft namelijk al veel kosten moeten maken in verband met het inrichten van haar nieuwe woning. De man verzoekt te bepalen dat de kosten door beide partijen bij helfte worden gedragen. De rechtbank overweegt als volgt. Ieder der partijen is gehouden de helft van de kosten voor de overdracht van de woning aan de man te dragen.. Het overdragen van de woning aan de man en het ontslaan van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening, zijn immers ook in het belang van de vrouw.
In het geval de man de woningnietoverneemt
4.46.
Indien de man er niet in slaagt om het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen, haar de overwaarde te voldoen en haar te laten ontslaan uit haar aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire lening, zal de woning dienen te worden verkocht en geleverd aan een derde.
4.47.
In geval van verkoop van de woning aan een derde, dienen partijen uiterlijk 10 mei 2024, een gezamenlijke opdracht te geven tot verkoop aan een NVM – makelaar die zij in onderling overleg zullen uitkiezen.
4.48.
Partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs bepalen. Voorts zullen partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is.
4.49.
Beide partijen zijn gehouden - indien en voor zover de man de woning niet binnen de daarvoor gestelde termijn kan overnemen - aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken.
4.50.
Na verkoop en overdracht van de woning wordt de verkoopopbrengst, na aflossing van de aan de woning verbonden hypothecaire lening en voldoening van de aan de verkoop verbonden kosten, gelijkelijk tussen partijen verdeeld, dan wel zal ieder van partijen de helft van de restschuld als eigen schuld dragen en voldoen.
Anti-speculatiebeding
4.51.
De vrouw heeft verzocht om aan de toedeling van de woning aan de man een anti-speculatiebeding te verbinden. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het opnemen van een dergelijk beding. De rechtbank overweegt als volgt. Als de rechter conform artikel 3:185 BW de wijze van verdeling gelast, kan de rechter de gemeenschap verdelen naar de omvang en samenstelling per datum ontbinding van de gemeenschap (in dit geval [datum 2] 2023). Uitgangspunt is dat bij de bepaling van de waarde van de bestanddelen van de gemeenschap wordt uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Het opnemen van een anti-speculatiebeding kan in het kader van de verdeling redelijk en billijk worden geacht, indien één van de deelgenoten een bestanddeel toegedeeld krijgt tegen een waarde die lager is dan de waarde in het vrije economische verkeer. Daarvan is geen sprake nu voor de waardering van de woning wordt aangeknoopt bij de actuele waarde in het economische verkeer. Immers, dit bedrag is gebaseerd op een taxatierapport van mei 2023. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om de toebedeling te verbinden aan een anti-speculatiebeding afwijzen.
Voortgezet gebruik van de woning
4.52.
De advocaat van de vrouw heeft tijdens de mondeling behandeling dit verzoek ingetrokken. Nu dit verzoek is ingetrokken, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling daarvan. De rechtbank zal het verzoek strekkende tot het voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning daarom afwijzen.
Ad b. Inboedel
4.53.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt in die zin dat zij in onderling overleg de inboedel zullen verdelen, met als uitgangspunt met gesloten beurzen. Partijen zijn het er ook over eens dat de roerende zaken van de eenmanszaak van de man, [eenmanszaak] , ook onderdeel vormen van deze inboedel en in de verdeling betrokken dienen te worden.
Ad c. Auto’s
4.54.
Partijen beschikken over twee auto’s, te weten:
- een Volkswagen Tiguan (met [kenteken 1] ), en
- een Opel Astra (met [kenteken 2] )
4.55.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt ten aanzien van de toedeling van de Volkswagen Tiguan. Partijen hebben afgesproken dat deze aan de vrouw zal worden toegedeeld. Partijen zijn het echter niet eens over de in de verdeling in aanmerking te nemen waarde van deze auto.
4.56.
Beide partijen hebben een taxatierapport in het geding gebracht met betrekking tot deze Volkswagen Tiguan. In het taxatierapport van de vrouw is een waarde van de auto vermeld van € 22.062,=. In het taxatierapport van de man een waarde van € 38.700,=. Beide taxatierapporten gaan uit van dezelfde gegevens (waaronder bouwjaar, merk, type en kilometerstand). De rechtbank ziet aanleiding om de waarde van de Volkswagen Tiguan in redelijkheid vast te stellen op het gemiddelde van deze twee bedragen, namelijk € 30.381,=. Aangezien de Tiguan aan de vrouw zal worden toebedeeld, heeft de man recht op de helft van de waarde van de auto, namelijk € 15.190,50.
4.57.
Met betrekking tot de Opel Astra zijn partijen eens dat deze auto aan de man dient te worden toegedeeld. Partijen zijn het echter niet eens over de waarde van de auto. De vrouw heeft gesteld dat de auto een waarde heeft van € 1.775,= (onderbouwd met een waarde schatting van www.checkmijnkenteken.nl). De man stelt dat de Opel Astra total loss is door een ongeluk. De auto heeft om die reden geen waarde meer. Daarnaast betwist de man dat de auto voor het ongeluk € 1.775,= waard was. Volgens hem was dat € 1.000,=.. De rechtbank gaat voor de waarde van de Opel Astra uit van het moment dat partijen uit elkaar gingen en de auto feitelijk aan de man toekwam. De auto was op dat moment nog niet total loss. Dat er later een ongeluk heeft plaatsgevonden is voor de bepaling van de waarde dan ook niet relevant. De rechtbank overweegt dat de betwisting van de waarde van de auto door de man niet verder met stukken is onderbouwd. De rechtbank zal de waarde van deze auto vaststellen op € 1.775,=. Aangezien de Opel Astra aan de man zal worden toebedeeld, heeft de vrouw recht op de helft van de waarde van de auto, namelijk € 887,50.
Ad d. Bankrekeningen
4.58.
Partijen hebben de volgende bankrekeningen:
een betaalrekening bij de ING Bank ten name van de vrouw met [rekeningnummer 1] ;
een betaalrekening bij de ING Bank ten name van de vrouw met [rekeningnummer 2] ;
een betaalrekening bij de ING Bank ten name van de man met [rekeningnummer 3] .
4.59.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt dat de bankrekening onder (a) aan de vrouw zal worden toegedeeld. De bankrekening onder (c) zal aan de man worden toegedeeld. De bankrekening onder (b) is al door de vrouw opgezegd en partijen zijn het er over eens dat deze verder niet in de wijze van verdeling behoeft te worden betrokken. Partijen zijn het ook eens dat de saldi die op de bankrekening stonden op de peildatum (in dit geval [datum 2] 2023) bij helfte zullen worden verdeeld.
4.60.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen gesproken over het feit dat partijen elkaar verplicht zijn om wederzijds inzicht te verschaffen in de saldi van de bankrekeningen op de peildatum. Daarnaast geeft de rechtbank de vrouw in overweging, en ook zoals op de mondeling behandeling besproken, om van de bankrekening van de kinderen een “en/en rekening” te maken zodat alle transacties van deze bankrekening met instemming van beide ouders dienen te worden gemaakt.
4.61.
De rechtbank zal de wijze van verdeling van de gemeenschap van partijen gelasten overeenkomstig de voorgaande rechtsoverwegingen.
Verrekenposten
Hypotheek- en overige eigenaarslasten
4.62.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afspraken gemaakt over de betaling van de hypotheeklasten (aflossing en rente). De vrouw hoeft niet bij te dragen in de kosten van de hypotheek voor de maand december 2022, deze neemt de man voor zijn rekening. Vanaf januari 2023 tot en met november 2023 dient de vrouw voor de helft bij te dragen in de hypotheeklasten (aflossing en rente). Vanaf december 2023 zal de man zowel de hypotheeklasten (aflossing en rente) als de overige gebruikers- en eigenaarslasten voor zijn rekening nemen. Het uitgangspunt is hierbij dat de vrouw per 1 december 2023 de woning zal hebben verlaten.
Overige betalingen
4.63.
Daarnaast hebben partijen ook overeenstemming bereikt over de diverse bedragen die de man sinds de peildatum heeft betaald. De betalingen die de man heeft gedaan na de peildatum voor onder andere (a) de overlijdensrisicoverzekering, (b) de rioolkosten, (c) de opstalverzekering, (d) de inboedelverzekering, (e) de overige eigenaarslasten en (f) de belastingen en toeslagen (inkomstenbelasting 2022, en kinderopvangtoeslag 2021 en 2022) dienen door beide partijen gezamenlijk te worden gedragen. Nu de man deze kosten heeft betaald dient de vrouw de helft van deze kosten aan de man te voldoen, nadat de man bewijs van deze betalingen aan de vrouw heeft geleverd. De onder 4.62 en 4.63 gemaakte afspraken lenen zich niet voor opname in het dictum. Partijen zijn hieraan wel gebonden en dienen aan deze afspraken uitvoering te geven.
Proceskosten
4.64.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum 1] 2006 in de [gemeente] met elkaar gehuwd;
5.2.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarigen
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2007,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011,
3. [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2018;
hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
5.3.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de genoemde minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de volgende wijze:
  • zij verblijven de ene week van vrijdag uit school (op studiedagen vanaf 9.00 uur) tot zondagavond 18.30 uur en de andere week van donderdagmiddag uit school tot vrijdagavond 18.30 uur bij de man;
  • zij verblijven gedurende een deel van de vakanties en feestdagen bij de man, conform het verzoek van de vrouw zoals opgenomen onder rechtsoverweging 4.8, waarbij de man de kinderen op de Islamitische feestdagen bij de vrouw in Tilburg ophaalt;
  • de man brengt [minderjarige 2] elke donderdag naar de voetbaltraining en haalt hem ook op;
5.4.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de dag dat de beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van de verzorging en opvoeding van genoemde [minderjarige 1] aan de vrouw, voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 315,= (driehonderdvijftien euro) per maand;
5.5.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de dag dat de beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van de verzorging en opvoeding van genoemde minderjarigen
[minderjarige 2] en [minderjarige 3]aan de vrouw, voor de toekomst bij vooruitbetaling, moet voldoen een bedrag van € 174,= (honderdvierenzeventig euro) per maand per kind;
5.6.
gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 4.43 tot en met 4.61;
5.7.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sumner en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.