In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023 een nadere beschikking gegeven betreffende een machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak is behandeld in het kader van een rekestprocedure, waarbij de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling betrokken is. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de hoofdverblijfplaats is bij de vader bepaald. De kinderrechter heeft eerder een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die op 8 januari 2024 afloopt. De minderjarigen hebben aangegeven niet langer bij de vader en de stiefmoeder te willen wonen, wat heeft geleid tot deze nieuwe procedure.
Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de minderjarigen trauma's hebben opgelopen in de thuissituatie van de vader. De gecertificeerde instelling heeft geadviseerd om de uithuisplaatsing bij de moeder voort te zetten, omdat dit in het belang van de ontwikkeling van de minderjarigen zou zijn. De moeder heeft zich actief ingezet voor de zorg en opvoeding van de kinderen en staat open voor hulpverlening. De vader heeft zijn bezorgdheid geuit over de beschuldigingen die door de minderjarigen zijn geuit, maar heeft ingestemd met de uithuisplaatsing bij de moeder in afwachting van verder onderzoek.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarigen en dat de moeder momenteel de beste zorg kan bieden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uithuisplaatsing onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend met ingang van 8 januari 2024 tot 19 april 2024.