ECLI:NL:RBZWB:2023:9648

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
C/02/380866 / FA RK 20-6939
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en omgangsregeling tussen ouders van minderjarigen na scheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2023 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling voor de minderjarige kinderen van de man en de vrouw. De man verzocht om een zorgregeling waarbij de kinderen elke week van woensdagmiddag tot vrijdagavond bij hem zouden verblijven, evenals een weekend per veertien dagen. De vrouw daarentegen was van mening dat de voorlopige zorgregeling, zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van 23 februari 2023, het hoogst haalbare was en had zorgen over de verzorging van de kinderen bij de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al bijna drie jaar een conflict bestaat tussen de ouders over de zorgregeling en dat eerdere pogingen tot hulpverlening niet hebben geleid tot een oplossing.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de bijzondere curator, die beiden geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor de kinderen hebben vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het in het belang van de kinderen is om een definitieve zorgregeling vast te stellen, zodat er meer duidelijkheid en stabiliteit komt in hun leven. De rechtbank heeft de zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen op bepaalde dagen bij de man verblijven en de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld. Tevens is de bijzondere curator ontslagen van haar functie in deze procedure. De rechtbank hoopt dat met deze beslissing de ouders in staat zijn om hun onderlinge communicatie te verbeteren en de ingezette hulpverlening effectief te benutten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaak-/rekestnummer: C/02/380866 / FA RK 20-6939
datum uitspraak: 7 september 2023
(nadere) beschikking betreffende omgang
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Kalle te Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.H. van Haga te ‘s-Gravenhage.
Ouders van de thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016;
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het (nadere) procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 23 februari 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- het mailbericht d.d. 24 april 2023 van de bijzondere curator drs. [naam] , orthopedagoog, met bijgevoegd het tussenrapport bijzondere curator d.d. 24 april 2023, met bijlagen;
- het mailbericht d.d. 11 mei 2023 van de Raad;
- het F9-formulier, op 17 augustus 2023 ingediend door mr. Van Haga, met bijgevoegd de “akte uitlaten tevens overlegging producties” d.d. 17 augustus 2023 met bijlagen;
- de brief van mr. Kalle van 22 augustus 2023 met bijlagen;
- de eindrapportage van de bijzondere curator ingediend bij de rechtbank op 22 augustus 2023.
1.2
De (resterende) verzoeken zijn behandeld ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 28 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en de bijzondere curator.

2.Verzoeken

2.1
In geschil is nog de (definitief) vast te stellen zorgregeling.
2.2
De man heeft verzocht om een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] elke week van woensdagmiddag tot vrijdagavond bij hem zijn, alsmede een weekend per 14 dagen van vrijdag 18:00 tot zondag 18:00. Ook heeft de man verzocht om te bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte zullen worden verdeeld, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in ieder geval gedurende drie weken tijdens de zomervakantie, en een week tijdens de kerstvakantie, de herfstvakantie en de meivakantie bij de man zijn. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de man – kortgezegd – aangevoerd dat de zorgregeling zoals verzocht voor nu nog een brug te ver is, maar dat hij graag wenst dat er een uitbreiding plaatsvindt. Voor het overige kan de zaak worden aangehouden, zodat op een later moment beoordeeld kan worden of een verdere uitbreiding in de rede ligt. De man is bereid om aan de hulpverlening mee te werken, zodat het vertrouwen onderling tussen de ouders hersteld kan worden.
2.3
De vrouw heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangevoerd dat de voorlopige zorgregeling zoals bepaald door de rechtbank bij eerdere beschikking van 23 februari 2023 voor nu het hoogst haalbare is. De vrouw heeft nog steeds zorgen over de basale verzorging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man. Zij is van mening dat het nu aan de man is om in actie te komen en daadwerkelijk met de hulpverlening aan de slag te gaan. De man heeft tot nu toe een hoop gezegd, maar telkens worden de trajecten gefrustreerd door de voortdurende discussie over de (uitbreiding van) de zorgregeling.
2.4
Op de verdere standpunten van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang, nader ingegaan.

3.De (verdere) beoordeling

De Raad
3.1
Bij beschikking d.d. 23 februari 2023 met kenmerk C/02/406768 / JE RK 23-340 heeft de kinderrechter van deze rechtbank de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming West, regio Zeeland te Middelburg, met ingang van 23 februari 2022 en tot 23 mei 2023.
3.2
De Raad heeft bij e-mailbericht van 11 mei 2023 de rechtbank geïnformeerd dat het onderzoek is afgerond en dat zij de zaak zal terugverwijzen naar het vrijwillig kader.
3.3
De vrouw heeft bij akte uitlating producties van 17 augustus 2023 als productie 31 de rapportage van de Raad (hierna: de raadsrapportage) overgelegd. Uit de raadsrapportage blijkt kortgezegd het volgende.
3.3.1
De Raad maakt zich zorgen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen onbelast contact kunnen hebben met hun vader. De wisselende signalen die de kinderen geven richting ouders ziet de Raad als een signaal van klem zitten tussen loyaliteiten. Alhoewel de Raad enige signalen constateert die wijzen op loyaliteitsproblemen ziet de Raad dit niet als een ernstige ontwikkelingsbedreiging, omdat het een milde uiting betreft.
3.3.2
Daarnaast maakt de Raad zich zorgen over het feit dat de vrouw blijvende zorgen heeft over een mogelijke onveilige opvoedingsomgeving bij de man die niet bevestigd worden door de betrokken hulpverlening. De Raad concludeert dat kijkend naar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de zorg bestaat dat het gebrek aan vertrouwen van de vrouw in de opvoedingsomgeving bij de man mogelijk door hen wordt gevoeld. Als een kind voelt dat ouders negatief zijn over elkaar, brengt ze dat in verwarring over van wie ze mogen houden en of ze daarmee al dan niet de andere ouder verdriet doen of teleurstellen. Deze gevoelens kunnen ervoor zorgen dat een kind datgene zegt wat ze denken dat de andere ouder horen wil. De Raad denkt dat de signalen van de kinderen naar de vrouw over de opvoedomgeving bij de man hierop duiden.
3.3.3
Een complicerende factor volgens de Raad is dat ouders het verleden anders hebben beleefd en een verschillende visie hebben op hetgeen er in het verleden is gebeurd. Volgens de vrouw is er zowel tijdens als na de relatie met de man sprake geweest van huiselijk geweld, waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] incidenteel getuige van zijn geweest. De man geeft aan dat er tijdens en na de relatie met de vrouw geen huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Volgens de man hebben er discussies plaatsgevonden, maar gingen deze niet gepaard met geweld en niet in het bijzijn van de kinderen. De belevingen van ouders lopen uiteen en de Raad heeft niet geheel helder kunnen krijgen wat er zich in het verleden tussen ouders heeft afgespeeld en in hoeverre [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hiermee zijn belast. Echter, de Raad kan zich voorstellen dat de vrouw zich zeer kwetsbaar heeft gevoeld en dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] spanningen hebben gevoeld in de opvoedingsomgeving.
3.3.4
Bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden er enige kindsignalen gezien door de vrouw en school. Vanwege het gebrek aan duidelijkheid over de oorzaak van de kindsignalen vindt de Raad het van belang dat er zicht blijft bestaan op de interactie tussen de man en de kinderen en op de interactie tussen de vrouw en de kinderen en dat ouders hierbij ondersteuning krijgen hoe hiermee om te gaan.
3.3.5
De Raad concludeert dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opgroeien in een opvoedsituatie waarin er een aantal zorgen liggen, die het nodig maken dat de reeds betrokken hulpverlening doorgang blijft vinden. De Raad ziet echter dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich ontwikkelen zonder ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de krachten de zorgen voldoende compenseren.
3.3.6
De Raad is van mening dat het vrijwillig kader toereikend is om de doelen zoals die in de raadsrapportage zijn verwoord, te behalen, gezien de meewerkende houding van ouders die zowel door de betrokken hulpverlening wordt gezien als in het raadsonderzoek naar voren komt. De Raad ziet de minimale kindsignalen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] die in het onderzoek naar voren komen niet als uiting van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De bevindingen van de bijzonder curator, [thuiszorg] en school bevestigen dit beeld door te constateren dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen signalen laten zien die wijzen op zorgwekkende zaken. De Raad vindt het daarom in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat individuele hulpverlening voor hen zoveel mogelijk beperkt wordt om te vermijden dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onnodig worden bevestigd in dat er iets mis zou zijn bij hen. De Raad vindt het in de eerste plaats nodig dat ouders onderling vertrouwen krijgen in elkaars opvoedvaardigheden. Hierdoor zijn ouders in staat om wederzijds emotionele toestemming te kunnen geven aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zodat zij zich kunnen richten op de ontwikkelingstaken die ze dienen te vervullen. Ook vindt de Raad het belangrijk dat ouders, ondersteund door hulpverlening, in gesprek gaan over de taalbarrière die de vrouw constateert bij de man en de wens van de man dat de kinderen les krijgen in zijn eigen taal.
De bijzondere curator
3.4
Bij beschikking van 23 februari 2023 in de onderhavige procedure heeft de rechtbank eveneens een bijzondere curator benoemd, te weten drs. [naam] , orthopedagoog. Zij is als zodanig opgenomen in het register bijzondere curatoren van de Raad voor de Rechtsbijstand.
3.5
De rechtbank heeft de bijzondere curator verzocht om te onderzoeken:
- hoe het met de minderjarigen gaat;
- of de minderjarigen last hebben van de ontbrekende dan wel gebrekkige
communicatie van de ouders;
- wat de werkelijke wensen en behoeften zijn van de minderjarigen ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- welke (definitieve) zorg- en contactregeling in het belang van de minderjarigen moet worden geacht.
3.6
De bijzondere curator heeft op 22 augustus 2023 haar eindrapportage bij de rechtbank ingediend. Daaruit blijkt – kortgezegd – het volgende.
3.6.1
Volgens de bijzondere curator is de omgangsproblematiek van de kinderen met hun vader voornamelijk te herleiden naar het (diepgaande) conflict tussen de ouders. Er was sprake van een te snelle en ongeplande zwangerschap (nadat de ouders elkaar drie maanden kenden). De ouders hebben geprobeerd om samen een gezin te vormen in Nederland en in Spanje, maar dat is hen niet gelukt. Er was sprake van ingewikkelde praktische zaken: de vrouw woonde in Madrid, terwijl ze aan de Universiteit van Amsterdam een baan had; de man kon zich, volgens eigen zeggen, moeilijk aanpassen aan de Nederlandse situatie. Er ontwikkelden zich in hun relatie, volgens de vrouw, vormen van geweld. De man denkt hier anders over. Het gezin heeft ongeveer tweeëneenhalf- tot drie jaar hulpverlening/ondersteuning gehad. Dit verloopt tot op heden moeizaam en brengt de ouders niet tot een vorm van overleg en tot afspraken waarin zij zich beiden kunnen vinden. Beide ouders proberen hun conflict zoveel mogelijk weg te houden bij hun kinderen. Daarin lijken zij vrij succesvol te zijn.
3.6.2
De bijzondere curator constateert geen signalen die op zorgwekkende
zaken zouden wijzen. Ze speelden heel ontspannen, met veel fantasie. Ook beantwoordden zij de vragen van de bijzondere curator op een open manier. Er was wel een (klein) verschil tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De bijzondere curator heeft na 20 april 2023 geen contact meer gehad met de kinderen. De bijzondere curator merkt op dat zij in haar tussenrapportage reeds heeft gemeld dat zij moeilijk kan vaststellen of het verschil tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te herleiden is tot de ontbrekende dan wel de gebrekkige communicatie van de ouders. Het kan zijn dat [minderjarige 1] gevoeliger is voor stress en 'enge dingen'. Gezien het langdurige conflict tussen de ouders, lijkt het bijna onvoorstelbaar dat de kinderen daarvan niets meekrijgen. Bovendien las de bijzondere curator in de beschikkingen van de rechtbank over het stopzetten van het logeren bij de man door de vrouw. Dergelijke acties kunnen de onzekerheid bij kinderen wel aanwakkeren.
3.6.3
De werkelijke wensen en behoeften van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is voor de bijzondere curator moeilijk vast te stellen op basis van de informatie die zij tot nu toe heeft verzameld. [minderjarige 1] zei aanvankelijk dat zij wel 'minder' wilde, maar [minderjarige 2] vond de
verdeling precies goed. De bijzondere curator zou in ieder geval aanbevelen om hen tegelijkertijd en voor dezelfde tijd naar hun vader te laten gaan.
3.6.4
De bijzondere curator adviseert om de eventuele hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zoveel mogelijk beperkt te houden, om te vermijden dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onnodig worden bevestigd dat er iets mis zou zijn met hen. Hiervoor zijn geen signalen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , hebben in eerste instantie nodig dat hun ouders onderling vertrouwen krijgen in elkaars opvoedingsvaardigheden. Dat vooral creëert een veilige omgeving. Beide ouders houden van ze en dat is omgekeerd ook zo.
3.6.5
De bijzondere curator adviseert de rechtbank om alsnog een korte OTS, gekoppeld aan een zorgregeling uit te spreken. De bijzondere curator geeft de hulpverlening en de ouders in overweging om gezamenlijk hun overtuigingen te analyseren en de eventuele dynamiek die in hun conflict aan de orde is. Wellicht kunnen zij op die manier komen tot afspraken over de omgang en de zorg voor/van de kinderen. De bijzondere curator adviseert daartoe omdat zij een patroon meent te herkennen waarbij ouders elkaar versterken: De vrouw is 'bang' voor het welzijn van de kinderen, de man is 'bang' dat de kritiek van de vrouw ertoe leidt dat hij de kinderen minder gaat zien, waartegen hij zich probeert te wapenen, door te ontkennen. De rechtbank begrijpt uit het advies van de bijzondere curator dat dit patroon doorbroken moet worden.
3.6.6
In het gesprek met de bijzondere curator blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun leven een 10 geven. Er is weinig verschil tussen de waardering voor hun vader, en hun moeder. De moeder krijgt een 10 en de vader een 8. Bij navraag weten ze eigenlijk niet wat hun vader nog meer zou kunnen doen om tot een waardering 9 te komen. [minderjarige 2] geeft hem daarom spontaan alsnog een 10, maar [minderjarige 1] blijft bij haar oordeel van een 8.
3.7
De bijzondere curator heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling erop gewezen dat de vrouw een model hanteert (coercive control) waarvan zij zich afvraagt of de hulpverlenende instanties en de man op dezelfde lijn zitten als de vrouw. Het is van belang dat daarover duidelijkheid bestaat. Daarnaast heeft de bijzondere curator toegelicht dat zij geen aanleiding ziet om de namens [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een verzoek in te dienen. Het voornaamste punt is volgens de bijzondere curator de strijd tussen de ouders. Het is van belang dat de zorgregeling duidelijk is. De vrouw moet gerustgesteld worden en de man is bereid overal aan mee te werken. De bijzondere curator adviseert om vaste afspraken te maken, zodat dat geen onderdeel is van de strijd.
De hulpverlening
3.8
Door de man is bij brief van 22 augustus 2023 als productie A overgelegd een afsluitende rapportage van 9 augustus 2023 van de ouderschapsbemiddeling door Juvent. Uit die rapportage komt – samengevat – het navolgende naar voren.
3.8.1
Een voortdurend onderwerp tussen ouders is de zorg en omgang en de verdeling van de vakanties. Tussen ouders domineert inmiddels een patroon van remmen en duwen. Voor de vrouw is de man degene die druk zet en voor de man is de vrouw degene die remt en zorgen opwerpt. Vanuit het perspectief van de man problematiseert de vrouw en vanuit het perspectief van de vrouw bagatelliseert de man. Dit patroon kunnen ouders zelf niet doorbreken. Onderliggende patronen zijn partner en ex-partner dynamieken. Ouderschapsbemiddeling Juvent heeft niet de verwachting, op basis van het verloop vanaf de start tot heden, dat ouders via bemiddeling over dit onderwerp tot overeenstemming kunnen komen. Het onderwerp stagneert binnen de bemiddeling.
3.8.2
Het onderwerp zorg en omgang en vakanties heeft een stagnerend effect op de fasering van het traject ouderschapsbemiddeling, deze wordt trager doorlopen. Daardoor vertraagt ook de verkenning van hun parallelle ouderschap en de hoogte van de muur. Om met ouders verder te kunnen in het traject ouderschapsbemiddeling is nodig dat de rechter zich uitspreekt over de zorgregeling en de opbouw ervan. Ouders zijn welkom daarna het ouderschapsbemiddelingstraject te vervolgen. Uiteindelijk kunnen zij in fase 4 verdere afspraken maken over diverse onderwerpen in het ouderschap, waaronder de oudercommunicatie. Het advies is dat ouderschapsbemiddeling aangevuld blijft met inzet van ambulante hulp bij ouders ieder apart. Het advies is ook dat er een accentverlegging komt van de ambulante hulp middels IPT gericht op opvoeding naar oudertraject en ieder in het parallelle ouderschap binnen hoog conflict te versterken.
3.8.3
De juridisering (hoger beroep de vrouw) aangaande het gezag van de man verhoogt op dit moment de strijd tussen ouders.
3.9
Door de man is als productie B bij brief van 22 augustus 2023 het hulpverleningsplan van 27 juli 2023 van [minderjarige 2] van IPT (Juvent) overgelegd. Uit dat plan blijkt – onder andere – het navolgende.
3.9.1
Door IPT is er een terugmelding gedaan naar de Raad. Er zou onvoldoende vooruitgang worden geboekt en IPT merkt dat steeds dezelfde vicieuze cirkel blijft bestaan. De wens van de man is uitbreiding van de zorgregeling en de wens van de vrouw is dat er eerst aan de slag wordt gegaan met de zorgpunten die zij aangeeft bij de man. De situatie tussen ouders verbetert echter niet en lijkt juist te verslechteren. De geuite zorgen van de vrouw roepen frustratie op bij de man en tegelijkertijd leidt het uitblijven van geruststelling ten aanzien van de zorgen tot toename van de zorgen bij de vrouw. IPT adviseert dat als er besloten zou worden dat ouderschapsbemiddeling wel voortgang gaat krijgen, vooralsnog een combinatie in te zetten van ouderschapsbemiddeling en ouderbegeleiding vanuit de ouderschapsbemiddeling, in plaats van IPT.
De beoordeling
3.1
De rechtbank heeft in haar beschikking van 23 februari 2023 bepaald dat er tussen de man en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een
voorlopigezorgregeling geldt waarbij voornoemde minderjarigen bij de man verblijven van woensdagmiddag na schooltijd tot 18:00 uur en een weekend per veertien dagen van zaterdag 9:00 uur tot zondag 18:00 uur. De rechtbank stelt vast dat deze zorgregeling door beide ouders wordt nagekomen. In april heeft de bijzondere curator [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken en zij lijken tevreden met hun leven bij zowel de man als de vrouw en lijken ook tevreden over de zorgregeling.
3.11
De rechtbank stelt voorts vast dat partijen al bijna drie jaar in conflict zijn over de uit te voeren zorgregeling. In die periode is door middel van hulpverlening tevergeefs geprobeerd partijen er toe te bewegen weer samen in gesprek te komen over hun onderlinge communicatie en het gezamenlijke ouderschap en daarmee de invulling van de zorgregeling.
3.12
Door de hulpverlening zijn er in de afgelopen jaren geen zorgsignalen over de opvoedsituatie bij de man vastgesteld. De rechtbank begrijpt dat de vrouw ter onderbouwing van haar standpunt - dat er wel zorgsignalen zijn - wijst op een verslag van [thuiszorg] van 11 januari 2023, overgelegd als productie 28 bij de brief van mr. Haga van 24 januari 2023, waarin aandachtspunten worden genoemd voor de man. Deze lijken echter niet nader te worden bevestigd door de eerdere verslagen vanuit [thuiszorg] (2021 en 2022) en [zorgorganisatie] (2021). Uit die verslagen komt telkens naar voren dat er geen zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de man. De rechtbank wijst in dit verband nog op het volgende.
3.13
In de terugmelding vanuit [zorgorganisatie] (productie 8 bij brief van mr. Kalle van 5 november 2021) wordt opgemerkt dat het wenselijk is dat de rechtbank een zorgregeling vaststelt. De rechtbank wijst op de volgende passage.
[zorgorganisatie] wil de Rechtbank vragen om een uitspraak te doen betreffende de opbouw en normalisatie van de omgangscontacten tussen vader en de kinderen. Vanuit de kinderen zijn er naar de mening van [zorgorganisatie] geen belemmeringen in de opbouw van het
contact. Ook kan toegewerkt worden naar onbegeleid contact zoals omschreven is door zorgaanbieder en casusregisseur. Een uitspraak zal rust en richting geven. De casusregisseur kan de uitspraak vervolgens inzetten in het hulpverleningstraject.
[zorgorganisatie] wil ouders vragen om de verbinding met elkaar te blijven zoeken in het ouderschap, waarin zij blijven zoeken naar een vorm van ouderschap na scheiden die bij hen past, ondanks hun gezamenlijke geschiedenis en het nodige herstel waaraan nog gewerkt moet worden.
[zorgorganisatie] wil vader vragen om aandacht te hebben voor het herstel dat moeder moet doormaken en daarin sensitiever te zijn. Hulpverlening dient vader daarop te attenderen en te sturen. Er is psycho educatie nodig op dit gebied zodat vader kan zien dat dit kan bijdragen aan het vertrouwen krijgen in zijn ouderschapsrol, los van de ex-partnerrol, bij moeder.
[zorgorganisatie] wil moeder vragen om de stappen te blijven zetten die zij zet, gericht op het toenadering zoeken naar vader op het gebied van ouderschap in het belang van de kinderen (al valt dit haar zwaar en moet zij haar eigen ervaringen aan de kant zetten). Hulpverlening kan moeder helpen om haar persoonlijke verwerkingsstuk op te pakken.
3.14
Door de vrouw is als productie 29 bij brief van mr. Haga van 24 januari 2023 een verslag van Juvent van 9 januari 2023 overgelegd, betreffende een evaluatie van het verloop van de omgangsregeling. Dit evaluatieverslag is door de man overgelegd als productie bij “brief 2” van mr. Kalle van 20 februari 2023. Daaruit komt duidelijk naar voren dat het wenselijk zou zijn dat de rechtbank een omgangsregeling zou vaststellen waar beide ouders zich aan moeten houden. Dit is in het belang van de kinderen. De kinderen hebben het recht – zo blijkt uit de evaluatie – om met zowel moeder als vader een onbelast contact te hebben. Het is wenselijk dat de kinderen bij zowel vader als moeder kunnen verblijven. Verder wordt in deze evaluatie nog opgemerkt dat aan beide ouders een e-mail is gestuurd waar – onder andere – de volgende passages in zijn opgenomen.
(…) Jullie zijn als ouders verantwoordelijk om het goed te regelen. Wat wij kunnen doen als hulpverlening is om verder in overleg te gaan met jullie als ouders en betrokkenen om te kijken hoe jullie wel tot een overeenstemming kunnen komen rondom de weekendbezoeken voor de kinderen. Zeker na wanneer de kinderen gesproken zijn. Het blijft jullie verantwoordelijkheid om tot overeenstemming te komen. (…)
(…) Wat mist is het gesprek met de kinderen over hoe zij het logeren ervaren hebben door een onafhankelijk persoon. (…)
3.15
De bevindingen van de hulpverlening in de voorliggende jaren worden bevestigd door de recent betrokken hulpverlening, de Raad en de bijzondere curator. Ondanks de ingezette hulpverlening in het verleden en het heden is het de man en de vrouw niet gelukt om zinvol invulling te geven aan hun gezamenlijk ouderschap en de onderlinge communicatie. De situatie tussen de man en de vrouw lijkt momenteel zelfs verslechterd, waarbij zij steeds in hetzelfde patroon lijken te blijven hangen. Dit patroon laat zich kenmerken door de zorgen van de vrouw, waarin zij zich niet gehoord voelt. Zij is van mening dat de man nu aan de slag zal moeten om haar zorgen weg te nemen. Tegelijkertijd herkent de man de door de vrouw gestelde zorgen niet en kan hij de vrouw daarin evenmin geruststellen. De man lijkt vooral angstig dat hij het contact met zijn dochters zal verliezen.
3.16
Ook de door de rechtbank ingezette trajecten, zoals het bepalen van een opbouwende zorgregeling, het bepalen van een voorlopige zorgregeling, de inzet van een bijzondere curator en de inzet van een ondertoezichtstelling hebben de situatie niet ten goede kunnen keren. De rechtbank betreurt dit ten zeerste.
3.17
De vrouw stelt weliswaar dat het vooral de man is die nu aan zet is, maar daarbij gaat zij voorbij aan het feit dat zij zorgen blijft houden, die niet worden bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank ligt er dan ook niet alleen een taak voor de man, maar ook voor de vrouw. De man dient zich meer bewust te zijn van de nasleep van de (gebeurtenissen) in de relatie tussen de man en de vrouw en hij dient te blijven zoeken naar een manier om de vrouw daarin gerust te stellen. De vrouw dient op haar beurt te leren vertrouwen op de man en ook op de professionals om haar heen die in de afgelopen jaren telkens opnieuw hebben bevestigd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het naar hun zin hebben bij de man en daar goed worden verzorgd. Uiteraard zal de opvoeding en verzorging niet overeenkomen met hoe de vrouw daar invulling aan geeft, maar dat betekent niet automatisch dat die niet voldoet.
3.18
Alles afwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat er een definitieve zorgregeling wordt bepaald. Het is van belang dat er – zoveel als mogelijk – een einde komt aan de onzekerheid die de man en de vrouw in de afgelopen periode in meer en mindere mate hebben veroorzaakt voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door met elkaar in strijd te blijven over hoe het verder moet. De rechtbank hoopt dat met het vaststellen van een definitieve zorgregeling het laatste stukje onduidelijkheid wordt weggenomen, zodat de man en de vrouw in staat zijn om de ingezette hulpverlening effectief te benutten, voor zowel zichzelf als voor het vormgeven van het gezamenlijk ouderschap, in het belang van hun beider dochters.
3.19
De rechtbank zal bij de vast te stellen zorgregeling rekening houden met de wens van de vrouw om ook op een woensdag- of vrijdagmiddag tijd met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door te brengen. De man heeft daartoe ter gelegenheid van de mondelinge behandeling reeds aangegeven dat hij het ook met zijn werk geregeld krijgt om de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dinsdag op zich te nemen.
3.2
Voorts zal de rechtbank rekening houden met het advies van de Raad ter gelegenheid van de mondelinge behandeling. De Raad heeft kortgezegd geadviseerd om een definitieve zorgregeling vast te stellen, waarbij een verdere uitbreiding van de eerder vastgestelde voorlopige zorgregeling voor de hand ligt. Daardoor is er op dat punt geen onrust en strijd meer. De door de man gewenste eindsituatie is volgens de Raad nog een brug te ver, zoals ook door de man ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is erkend. De Raad heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling voorts aangegeven dat een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte voor de hand ligt, waarbij wel een opbouwregeling zou moeten gelden.
3.21
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de volgende zorgregeling vaststellen.
3.21.1
Ten aanzien van de reguliere zorgregeling (niet zijnde vakanties en feestdagen) zullen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op de volgende dagen bij de man verblijven:
Week 1 dinsdag na school tot woensdag 18:00 uur
Week 2 dinsdag na school tot en met woensdag voor school
vrijdag na school tot zondag 18:00 uur
3.21.2
Ten aanzien van de verdeling van de vakanties en feestdagen zal de rechtbank bepalen dat deze bij helfte zullen worden verdeeld, met dien verstande dat er een opbouwregeling zal gelden voor wat betreft het aantal overnachtingen.
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen in de aankomende twee schoolvakanties (de herfstvakantie en kerstvakantie) niet meer dan 5 aaneengesloten nachten bij de man verblijven.
- In de daarna volgende twee schoolvakanties (de voorjaarsvakantie en de meivakantie) zullen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer dan 7 aaneengesloten nachten bij de man verblijven.
- De daarna volgende schoolvakanties zullen bij helfte worden verdeeld.
De rechtbank merkt op dat een weekend direct voorafgaand en direct na de schoolvakanties als onderdeel van die schoolvakantie moeten worden gezien en dus niet behoren tot de reguliere zorgregeling. Van de man en de vrouw wordt verwacht dat zij onderling afspreken welke dagen van de schoolvakanties [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man dan wel de vrouw zullen verblijven. Daarbij kan het traject ouderschapsbemiddeling helpend zijn.
3.22
De rechtbank merkt tot slot nog op dat het de man en de vrouw vrij staat om hier andere, dan wel aanvullende, afspraken over te maken in het verder te vervolgen traject ouderschapsbemiddeling.
Bijzondere curator
3.23
Nu het gevraagde advies is gegeven en een eindbeslissing wordt gegeven zal de bijzondere curator worden ontslagen van zijn functie als bijzondere curator over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wat betreft deze procedure in eerste aanleg.
Conclusie
3.24
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat er tussen de man en de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016, en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016, een zorgregeling geldt waarbij voornoemde minderjarigen bij de man verblijven conform hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.21;
ontslaat drs. [naam] van haar functie als bijzondere curator over voornoemde minderjarigen wat betreft deze procedure in eerste aanleg;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is mondelinge gegeven door mr. Voorn, rechter, tevens kinderrechter, op 7 september 2023 in tegenwoordigheid van mr. Dijkwel, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch.