ECLI:NL:RBZWB:2023:9649

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
C/02/404173 / FA RK 22-5543
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale echtscheiding en gezagskwesties van Syrische ouders met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, beiden van Syrische afkomst. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. El-Sharkawi, verzocht om de echtscheiding en om te bepalen dat de minderjarige kinderen hun hoofdverblijfplaats bij haar zouden hebben. De man was niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij opgeroepen was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw geen recent en gewaarmerkt afschrift van de huwelijksakte en de geboorteakten van de kinderen kon overleggen, maar dat zij wel andere documenten uit Syrië had ingediend die de huwelijksregistratie en de geboorte van de kinderen bevestigden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk naar Syrisch recht nog steeds geldig is, ondanks de verstoting door de man. De rechtbank heeft de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter vastgesteld op basis van de verblijfplaats van de vrouw en de minderjarige kinderen in Nederland. De rechtbank heeft de vrouw ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding en heeft de echtscheiding uitgesproken. Voor wat betreft de minderjarige kinderen heeft de rechtbank geoordeeld dat de man geen rol meer speelt in hun leven en dat de vrouw het eenhoofdig gezag over de kinderen uitoefent. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw bepaald, maar heeft zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de minderjarige kinderen die nog in Syrië verblijven. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw voor deze kinderen afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/404173 / FA RK 22-5543
beschikking d.d. 8 september 2023
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi, gevestigd te Den Haag,
en
[de man],
zonder een bekende woon- of verblijfplaats in binnen- of buitenland,
hierna te noemen: de man.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 9 december 2022 ontvangen verzoekschrift tot echtscheiding met
nevenvorderingen, met bijlagen;
- de brief d.d. 30 december 2022 van mr. El-Sharkawi, met bijlagen;
- de brief d.d. 5 januari 2023 van mr. El-Sharkawi, met bijlagen;
- het F9-formulier, op 22 maart 2023 ingediend door mr. El-Sharkawi.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 28 augustus 2023. Bij die gelegenheid is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw [naam] , tolk in de Arabische taal. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad, locatie Middelburg. De man is behoorlijk opgeroepen, maar niet verschenen.
1.3. De rechtbank overweegt dat de vrouw is opgeroepen voor een zogenaamde niet-ontvankelijkheidszitting. De man is opgeroepen per Staatscourant en opgeroepen
om te worden gehoord in het door de vrouw ingediende echtscheidingsverzoekschrift met nevenvoorzieningen.Nu de verzoeken voldoende zijn besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zal de rechtbank – gelet op het feit dat de man is opgeroepen voor een inhoudelijke behandeling – de zaak alsnog inhoudelijk beoordelen en afdoen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 1996 te [plaats] , Syrië, met elkaar gehuwd.
2.2.
Beide partijen hebben de Syrische nationaliteit.
2.3.
Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] , Syrië, op [geboortedag 1] 2007;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 1] , Syrië, op [geboortedag 1] 2007;
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 2] , Syrië, op [geboortedag 2] 2009;
- [minderjarige 4] , geboren te [geboorteplaats 3] , Syrië, op [geboortedag 3] 2015.
2.4.
De minderjarigen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven thans met de vrouw in Nederland en staan in de Basisregistratie Personen (BRP) op haar adres ingeschreven.
2.5.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven volgens de vrouw nog immer in Syrië en wonen daar bij hun oudste zus, zijnde de meerderjarige dochter van de vrouw.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- tussen partijen de echtscheiding uit te spreken van het huwelijk van [datum] 1996;
- te bepalen dat de minderjarige kinderen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
- te bepalen dat de vrouw met het eenhoofdig gezag over voormelde minderjarige kinderen wordt belast met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter. Dat betekent dat de rechtbank telkens eerst moet beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen op de verzoeken en, wanneer dat zo is, welk recht daarop van toepassing is.
Echtscheiding
4.2.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
Internationale bevoegdheid
4.3.
Omdat het echtscheidingsverzoek na 1 augustus 2022 bij de rechtbank is ingediend dient de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in dit geval beoordeeld te worden volgens de bevoegdheidsregels van de Verordening Brussel II-ter (nr. 2019/1111).
4.4.
Ten tijde van de indiening van het verzoekschrift bevond de gewone verblijfplaats van verzoekster zich al ruim een jaar in Nederland. Om die reden komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding (artikel 3 onder a sub v Brussel II-ter).
Ontvankelijkheid
4.5.
Bij de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding moet een recent en gewaarmerkt afschrift van de in artikel 815 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genoemde stukken worden overgelegd (artikel 2.2 Procesreglement Scheiding). Dit is een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding. Als er redenen zijn om aan te nemen dat de genoemde stukken redelijkerwijs niet kunnen worden overgelegd kan worden volstaan met overlegging van andere bewijsstukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling door de rechter (artikel 815 lid 6 Rv).
4.6.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw geen recent en gewaarmerkt afschrift van de huwelijksakte en van de geboorteakten van de minderjarige kinderen van partijen heeft overgelegd. De vrouw is als vluchteling vanuit Syrië naar Nederland gekomen. Gelet hierop ziet de rechtbank voldoende grond om aan te nemen dat de bedoelde documenten niet kunnen worden overgelegd.
4.7.
De vrouw heeft wel andere uit Syrië afkomstige documenten overgelegd waarin gegevens over het huwelijk en de geboorte van de kinderen van partijen zijn opgenomen. Naar wat de rechtbank uit de daarbij overgelegde beëdigde Nederlandse vertaling kan opmaken, gaat het hier om een door de Syrische autoriteiten opgemaakt en afgegeven origineel gezinsuittreksel en een kopie van een huwelijksakte (althans: een foto daarvan op haar telefoon), opgemaakt door de rechtbank Personen- en Familiezaken. Volgens het gezinsuittreksel is het huwelijk geregistreerd bij de burgerlijke stand. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voormelde genoegzaam dat partijen op [datum] 1996 te [plaats] , Syrië, met elkaar zijn getrouwd en tevens dat uit het huwelijk van partijen de onder 2.3 genoemde minderjarige kinderen zijn geboren.
Erkenning
Geldigheid huwelijk naar Syrisch recht
4.8.
Uitgangspunt is dat een buiten Nederland gesloten huwelijk wordt erkend wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden (artikel 10:31 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door de bevoegde autoriteit (artikel 10:31 vierde lid BW).
4.8.1.
De vrouw heeft verklaard dat zij op [datum] 1996 in Syrië wettelijk is gehuwd. Gelet op haar geboortedatum was zij ten tijde van het huwelijk 15 jaar oud. De man was 22 jaar oud. Voor het aangaan van een burgerlijk huwelijk geldt in Syrië een wettelijke minimumleeftijd van 18 jaar (art. 18 lid 1 WPS), maar er zijn uitzonderingen waarbij een huwelijk op 15-jarige leeftijd mogelijk is. Dispensatie door de rechter is op grond van art. 18 lid 1 WPS onder andere mogelijk als beide echtgenoten tenminste vijftien jaar oud zijn.
4.8.2
Gelet op het voorgaande en nu de vrouw een kopie van de huwelijksakte heeft overgelegd, opgemaakt door de rechtbank Personen- en Familiezaken, gaat de rechtbank uit van een rechtsgeldig huwelijk naar Syrisch recht.
Verstoting
4.9.
Zoals blijkt uit het rapport nader verhoor van de IND van 20 januari 2022, zoals door de vrouw overgelegd als productie bij haar verzoekschrift, en zoals blijkt uit hetgeen de vrouw ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verklaard, heeft de man haar driemaal verstoten. Dit roept de vraag op of het huwelijk in Syrië naar Syrisch recht al dan niet ontbonden is.
4.10.
Uitgangspunt is dat een ontbinding van het huwelijk in het buitenland die uitsluitend door een eenzijdige verklaring van een der echtgenoten tot stand is gekomen, wordt erkend indien de ontbinding in deze vorm overeenstemt met een nationaal recht van de echtgenoot, die het huwelijk eenzijdig heeft ontbonden, de ontbinding in de staat waar zij geschiedde rechtsgevolg heeft en duidelijk blijkt dat de andere echtgenoot uitdrukkelijk of stilzwijgend met de ontbinding heeft ingestemd dan wel daarin heeft berust (artikel 10:58 BW).
4.11.
De Syrische familiewetgeving is geregeld in de Wet op het Personeel Statuut (WPS). In het tweede boek van de WPS is de echtscheiding geregeld. Een talâq-scheiding is – kort weergegeven – een eenzijdige verstoting door de man. Bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar verwerft een man het onbeperkte recht om van zijn vrouw te scheiden (art. 86 WPS). In de WPS is een dergelijk recht niet aan vrouwen toegekend. Een talâq-scheiding dient te worden bekrachtigd door een sharia-rechtbank (art. 93 lid 3 WPS).
4.12.
Nu de vrouw – onweersproken - heeft gesteld dat de man de verstoting niet door de rechtbank heeft laten registreren, is dit huwelijk naar Syrisch recht niet beëindigd en zijn partijen naar Syrisch recht nog immer gehuwd.
4.13.
De rechtbank merkt ten overvloede nog het navolgende op. De vrouw stelt dat zij religieus in het huwelijk is getreden in Griekenland, nadat zij is gevlucht uit Syrië. Daargelaten de vraag of de vrouw dat huwelijk aan kon gaan, geldt dat dit niks af doet aan het nog steeds bestaande wettelijke huwelijk in Syrië.
Openbare orde
4.14.
In art. 10:32 aanhef en onder c BW is bepaald dat ongeacht art. 10:31 BW aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde en in ieder geval indien een der echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van dat huwelijk niet de leeftijd van achttien jaar had bereikt, tenzij de echtgenoten op het moment dat erkenning van het huwelijk gevraagd wordt beiden de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.
4.15.
In 2021 vroeg de vrouw asiel aan in Nederland. Bij haar eerste gehoor en haar nader gehoor bij de IND verklaarde zij gehuwd te zijn met de man. Zij was toen reeds ouder dan achttien jaar. Ook de man was toen reeds ouder dan achttien jaar. Dit huwelijk is ook als zodanig geregistreerd in de gemeentelijke basis administratie (GBA). Daarnaast beschouwt de rechtbank het feit dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld dat haar huwelijk dient te worden erkend als een verzoek om erkenning. Zo’n verzoek hoeft niet formeel in een afzonderlijke procedure bij de rechter of de ambtenaar van de burgerlijke stand te worden gedaan (ECLI:NL:GHSHE:2022:940). Ook ten tijde van deze procedure zijn de man en de vrouw ouder dan achttien jaar. Daarmee is er sprake van de uitzonderingsgrond zoals genoemd in artikel 10:32 aanhef en onder c BW. Naar het oordeel van de rechtbank kan het huwelijk dan ook in Nederland worden erkend.
Toepasselijk recht
4.16.
Op grond van artikel 10:56 BW is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Ouderschapsplan
4.17.
Op grond van artikel 815 lid 2 Rv, voor zover hier van belang, dient een -inleidend- verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
4.18.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat van de vrouw redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij binnen een redelijke termijn alsnog een ouderschapsplan overlegt dat voldoet aan alle vereisten van artikel 815 lid 3 Rv. De vrouw heeft – onweersproken - gesteld dat zij sinds 2019 geen contact heeft met de man, de man nog in Syrië verblijft en dat zij niet weet waar hij verblijft. De rechtbank verklaart de vrouw derhalve ontvankelijk in haar verzoek tot echtscheiding.
Beoordeling van het verzoek
4.19.
De vrouw stelt ter onderbouwing van haar verzoek om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, mede gelet op het feit dat de man daartegen geen verweer heeft gevoerd, worden toegewezen.
Gezag en hoofdverblijf
4.20.
De vrouw verzoekt thans te bepalen dat zij met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt belast. Zij voert daartoe aan dat wijziging van het gezamenlijk naar eenhoofdig gezag in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is, omdat er geen minimaal noodzakelijke basis is voor gezamenlijke gezagsuitoefening van de ouders. Sinds 2019 heeft de vrouw geen contact met de man en hij heeft ook geen rol meer gespeeld in het leven van de minderjarigen. De vrouw weet niet waar de man thans verblijft. Tevens heeft de vrouw verzocht om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen.
Internationale bevoegdheid [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
4.21.
Ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geldt dat niet onverkort aansluiting gezocht kan worden bij Brussel II-ter en het HKBV 1996, nu zij hun gewone verblijfplaats niet hebben in een bij die verdragen aangesloten lidstaat. Dat betekent dat teruggevallen dient te worden op het bepaalde in artikel 10:4 derde lid onder b BW.
4.22.
Voornoemd artikel regelt – kortgezegd - dat in het geval de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de echtscheiding, hij ook rechtsmacht heeft ten aanzien van de nevenvoorzieningen met dien verstande dat met betrekking tot verzoeken tot regeling van het gezag de Nederlandse rechter zich onbevoegd verklaart indien hij zich, wegens de geringe verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, niet in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen.
4.23.
De rechtbank overweegt in dit verband dat de vrouw naar Nederland is gevlucht, met twee van haar vier minderjarigen kinderen. Zij was ten tijde van de vlucht niet in staat om ook de andere minderjarige kinderen ( [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ) mee te nemen, zoals blijkt uit het rapport nader gehoor van de IND van 20 januari 2022. De vrouw heeft vervolgens in Nederland asiel aangevraagd, en heeft hier een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. De vrouw heeft verder verklaard dat zij een gezinsherenigingsprocedure is begonnen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
4.24.
Het is onduidelijk hoe lang de gezinsherenigingsprocedure gaat duren en of die ertoe zal leiden dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wijzigt van Syrië naar Nederland. Tevens heeft de vrouw toegelicht dat zij momenteel niet het gezag uitoefent over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en geen beslissingen neemt voor of over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank begrijpt dat de feitelijke verzorging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de meerderjarige dochter ligt. Die meerderjarige dochter woont in gezinsverband samen met haar man in Syrië. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank zich wegens de geringe verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland niet in staat om het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar behoren te beoordelen.
4.25.
De rechtbank verklaart zich aldus onbevoegd ten aanzien van het verzoek van de vrouw voor zover dat ziet op het gezag en de hoofdverblijfplaats voor wat betreft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Internationale bevoegdheid [minderjarige 3] en [minderjarige 4]
4.26.
Ingevolge artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de minderjarigen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
Toepasselijk recht
4.27.
Ingevolge artikel 15 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV 1996) is Nederlands recht van toepassing in het geval de Nederlandse rechter bevoegd is.
Gezag en hoofdverblijfplaats [minderjarige 3] en [minderjarige 4]
4.28.
Op grond van artikel 16 eerste lid HKBV wordt het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van de ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
4.29.
Op grond van artikel 16 derde lid HKBV blijft het op grond van het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind bestaande ouderlijke verantwoordelijkheid bestaan na verplaatsing van die gewone verblijfplaats naar een andere Staat.
4.30.
Op grond van artikel 16 vierde lid HKBV wordt, indien de gewone verblijfplaats van het kind wordt verplaatst, het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid van een persoon die deze verantwoordelijkheid niet reeds heeft, beheerst door het recht van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats.
4.31.
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] tijdens het huwelijk zijn geboren. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn vervolgens naar Nederland gekomen samen met de vrouw. Het huwelijk van partijen was op dat moment (nog) niet ontbonden.
4.32.
Ingevolge artikel 1:251 eerste lid BW oefenen de ouders gedurende hun huwelijk het gezag gezamenlijk uit. Partijen zijn dus ook gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige 4] . Ingevolge artikel 1:251 tweede lid BW blijven de ouders die gezamenlijk gezag hebben na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood, dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
4.33.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 1:253q BW volgt dat, wanneer één van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarig kind uitoefenen, op één der in artikel 1:246 BW genoemde gronden daartoe onbevoegd is, de andere ouder alleen het gezag over de kinderen uitoefent. Conform artikel 1:253r BW is het bepaalde in artikel 1:253q BW van overeenkomstige toepassing, indien één van de ouders al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen of het bestaan of de verblijfplaats van deze ouder onbekend is. Gedurende de tijd waarin één van voornoemde omstandigheden zich voordoet, is het gezag van die ouder geschorst, zo blijkt uit artikel 1:253r BW, en wordt het gezag door de andere ouder alleen uitgeoefend.
4.34.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man onbereikbaar is alsmede dat zijn verblijfplaats onbekend is.
4.35.
Gelet op het voorgaande is het gezag van de man wettelijk gezien van rechtswege geschorst en oefent de vrouw thans dus feitelijk alleen het gezag over de minderjarigen uit. De rechtbank zal dan ook het verzoek van de vrouw dat ertoe strekt om haar met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te belasten afwijzen.
4.36.
De (onderhavige) vaststelling dat de moeder – gedurende de schorsing – het gezag alleen uitoefent, wordt ingevolge artikel 1:244 BW in verbinding met artikel 2, onder a, van het Besluit gezagsregisters, aangetekend in het gezagsregister. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat indien de omstandigheid die leidt tot de schorsing zich niet meer voordoet, deze aantekening kan worden doorgehaald door een beslissing van de rechtbank na een daartoe ingediend verzoek.
4.37.
Nu de schorsing van de man in de uitoefening van het gezag in beginsel een tijdelijk karakter heeft, heeft de vrouw een te rechtvaardigen belang bij haar verzoek om vaststelling van het hoofdverblijf van de minderjarigen. De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de Nederlandse rechter internationaal onbevoegd ten aanzien van de verzoeken betreffende het gezag en het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , beiden geboren te [geboorteplaats 1] , Syrië, op [geboortedag 1] 2007;
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 1996 te [plaats] , Syrië, met elkaar gehuwd;
verklaart voor recht dat het gezag van de man over de minderjarigen [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 2] , Syrië, op [geboortedag 2] 2009, en [minderjarige 4] , geboren te [geboorteplaats 3] , Syrië, op [geboortedag 3] 2015, is geschorst;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarigen [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 2] , Syrië, op [geboortedag 2] 2009, en [minderjarige 4] , geboren te [geboorteplaats 3] , Syrië, op [geboortedag 3] 2015, hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn, rechter, en, in tegenwoordigheid van
mr. Dijkwel, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 september 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.