In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder, aangeduid als [eiser], en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De procedure is gestart door [eiser] die ontruiming van de huurwoning vorderde vanwege een aanzienlijke huurachterstand van bijna zeven maanden. De huurovereenkomst was per 1 september 2023 beëindigd, en [gedaagde] verbleef sindsdien zonder recht of titel in de woning. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, ondanks eerdere betalingsafspraken. De vordering tot ontruiming is toegewezen, met een termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis voor [gedaagde] om de woning te verlaten.
Daarnaast heeft de kantonrechter de vordering van [eiser] tot betaling van de huurachterstand van € 6.003,12 tot en met oktober 2023 toegewezen, evenals de maandelijkse huur van € 860,28 vanaf november 2023. Echter, de vorderingen tot betaling van boeterente en buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen, omdat de kantonrechter deze bedingen als oneerlijk heeft beoordeeld op basis van de Richtlijn 93/12/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de bedingen in de huurvoorwaarden niet voldoen aan de eisen van eerlijkheid en transparantie, waardoor [gedaagde] niet aan deze voorwaarden is gebonden.
Tot slot is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.033,86. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiser] direct kan overgaan tot uitvoering van de ontruiming en de betalingsverplichtingen.