ECLI:NL:RBZWB:2023:987

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
02/233062-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot diefstal met geweld en poging tot afpersing wegens gebrek aan bewijs

Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot diefstal met geweld en poging tot afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wezenlijk heeft bijgedragen aan de geweldspleging en kan daarom niet als medepleger worden gezien. De verdachte is vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te staven. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verklaringen van de aangever niet als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt, maar dat er onvoldoende steunbewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de geweldshandelingen.

De zaak werd behandeld op 1 februari 2023, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd, en de verdediging heeft eveneens gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever kritisch gewogen en vastgesteld dat er sterke aanwijzingen waren dat de aangever niet volledig openheid van zaken heeft gegeven. Desondanks was er onvoldoende bewijs om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 3.855,-- eiste, niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De beslissing van de rechtbank is genomen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/233062-20
vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland
raadsman: mr. A.M.J.H.M. Arits, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 februari 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. M. Kikkert, en de raadsman hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 15 september 2020 (samen met anderen):
- heeft geprobeerd een diefstal met geweld te plegen of heeft geprobeerd een ander af te persen
(feit 1);
- een ander wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd
(feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen worden en heeft integrale vrijspraak gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen worden en heeft integrale vrijspraak bepleit. De enige mogelijke bewijsmiddelen zijn de verklaringen van aangever, maar deze verklaringen zijn onbetrouwbaar en kunnen dus niet worden gebruikt voor het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De betrouwbaarheid van aangever
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 15 september 2020 samen naar de woning van aangever zijn gegaan en dat in die woning geweld tegen aangever is gebruikt.
De rechtbank stelt voorts vast dat aangever geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over de reden van de ontmoeting in zijn woning. Aangever heeft hierover zeer wisselend verklaard en het dossier bevat sterke aanwijzingen dat hij niet op alle onderdelen naar waarheid heeft verklaard. Dit betekent echter niet dat zijn verklaringen reeds om die reden als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en volledig van het bewijs moeten worden uitgesloten. Wel geeft dit aanleiding om kritisch en met de nodige behoedzaamheid naar de verklaringen van aangever te kijken en deze zorgvuldig af te wegen tegen de overige bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat aangever consistent heeft verklaard over de geweldshandelingen die volgens hem in de woning hebben plaatsgevonden. Daarnaast kan voor meerdere onderdelen van zijn verklaringen wel degelijk steun worden gevonden in de rest van het dossier en niet in de laatste plaats in objectieve bewijsmiddelen, zoals de geneeskundige letselbeschrijving, het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict en de onderzoeksbevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut.
Met betrekking tot de verklaringen van de vier verdachten stelt de rechtbank vast dat zij verschillend hebben verklaard over wat er precies in de woning van aangever is gebeurd en wie hierbij welke rol heeft gehad. In hun verklaringen is juist – anders dan bij de verklaringen van aangever het geval is – géén rode draad terug te vinden. Opmerkelijk in dit verband is verder dat verdachten in de tapgesprekken spreken over het afstemmen of veranderen van hun verklaringen. De rechtbank concludeert daarom dat er zeker ook vraagtekens gezet kunnen worden bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachten.
Gelet op de hierboven genoemde redenen, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangever niet als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en volledig van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Wel ziet zij aanleiding om deze verklaringen met behoedzaamheid in de bewijsconstructie te gebruiken en dit alleen te doen voor die onderdelen waarvoor voldoende objectief steunbewijs bestaat.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] samen geweld tegen aangever hebben gebruikt en ook hebben gedreigd met het gebruiken van geweld, waarmee zij trachtten aangever te bewegen tot afgifte van geld.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte, volgens de verklaringen van aangever,
geen geweldshandelingen heeft gepleegd en dat verdachte zich gedurende het incident voornamelijk buiten de woning bevond. Wel zou verdachte volgens aangever een aansturende rol hebben gehad en de andere drie verdachten hebben aangespoord tot het geweld, maar hiervoor bestaat geen steunbewijs. Dit maakt dat niet kan worden bewezen dat verdachte wezenlijk heeft bijgedragen aan de geweldspleging en dus niet als medepleger kan worden gezien van het tenlastegelegde. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij, samen met anderen, aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. Aangever zou zijn belet om zijn woning te verlaten en daarna zou hij onder dwang hebben moeten plaatsnemen in een auto, waarmee men een stuk is gaan rijden.
De woning van aangever
In het verlengde van dat wat de rechtbank bij feit 1 heeft overwogen, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte een aandeel had in of opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever in zijn woning, voor zover daar al sprake van was.
De autorit in de Volkswagen Tiguan (hierna: Tiguan)
De rechtbank overweegt dat hier eveneens sprake is van bedenkelijke omstandigheden die het vermoeden rechtvaardigen dat aangever tegen zijn zin en onder dwang in de auto zat. Bij de controle van de Tiguan door de politie zat aangever immers gewond op de achterbank met aan weerszijden van hem [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Daarnaast werden in de broekzak van [medeverdachte 3] de huissleutels van aangever aangetroffen en in de middenconsole van de Tiguan werd de telefoon van aangever gevonden. Dit strookt met de verklaring van aangever dat zijn sleutels en telefoon van hem waren afgepakt. Dit is echter niet als feitelijke handeling ten laste gelegd. Wel is ten laste gelegd dat aangever met een mes richting de Tiguan is geduwd, maar hiervoor ontbreekt toereikend steunbewijs. De rechtbank overweegt verder dat aangever zelf heeft verklaard dat het zijn idee was om naar zijn [naam vriend] te rijden, wat de mogelijkheid openlaat dat hij vrijwillig in de Tiguan is gestapt. Dat mogelijk sprake was van een vrijwillige autorit, volgt ook uit een tapgesprek waarin [medeverdachte 3] zegt dat hij ‘hem’ niet heeft ontvoerd en dat ‘hij’ zelf mee wilde rijden naar de man om het geld op te halen. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank niet de overtuiging dat aangever is gedwongen om met verdachten mee te gaan in de Tiguan en daarna onder dwang in de auto heeft gezeten.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 2 wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.855,-- voor beide feiten. Verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2023.