In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 januari 2024 uitspraak gedaan tegen een betrokkene die eerder door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch was veroordeeld voor gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat voortvloeit uit het bewezen verklaarde witwasbedrag van € 45.985,65, niet kan worden gerelateerd aan het strafbare feit waarvoor de betrokkene is veroordeeld. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel voorlopig werd geschat op € 65.434,00, maar later verlaagd tot € 18.512,00. De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op 21 november 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank concludeert dat, hoewel het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel € 45.985,65 bedraagt, zij de betalingsverplichting heeft vastgesteld op het door de officier van justitie gevorderde bedrag van € 18.512,00. Dit besluit is genomen om de verdediging niet te benadelen, gezien eerdere communicatie over de vordering. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de staat opgelegd.