In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser, een maatschap, een vordering ingesteld tegen gedaagden, die niet verschenen zijn op de mondelinge behandeling. De zaak betreft een onbetaalde factuur van € 3.497,93 voor werkzaamheden die eiser heeft verricht in het kader van een vastgoedtransactie die uiteindelijk niet doorging. Eiser heeft een deel van het bedrag ontvangen, maar een restant van € 1.748,97 bleef onbetaald. Eiser vordert hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente.
De procedure begon met een tussenvonnis van 16 augustus 2023 en een mondelinge behandeling op 16 januari 2024. Gedaagden zijn niet verschenen, waardoor de kantonrechter de stellingen van eiser als onweersproken beschouwde. Eiser heeft aangevoerd dat de werkzaamheden zijn verricht op verzoek van gedaagden en dat zij recht heeft op betaling, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, omdat gedaagden niet tot betaling zijn overgegaan.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagden de factuur moeten betalen, omdat zij geen verweer hebben gevoerd dat de vordering kan weerleggen. De rechter heeft de hoofdsom van € 1.748,97 toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten van € 262,34. Daarnaast zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten van € 982,91. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.