ECLI:NL:RBZWB:2024:1014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
BRE 22/5793
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag vennootschapsbelasting en verzuimboete van buitenlandse belastingplichtige

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een Duitse vennootschap, tegen de ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2019 beoordeeld. De inspecteur had een aanslag opgelegd van € 130.000, samen met belastingrente van € 2.273 en een verzuimboete van € 5.514, omdat belanghebbende geen aangifte had gedaan. De rechtbank oordeelt dat de aanslag niet te hoog is en dat de belastingrente en boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende had geen aangifte Vpb ingediend, niet alleen voor 2019, maar ook voor de jaren 2015 tot en met 2018, wat leidde tot stelselmatig verzuim. De rechtbank verklaart de nieuwe stelling van belanghebbende over een onzakelijke transactie als tardief, omdat deze niet eerder was ingediend. De rechtbank bevestigt dat de uitnodiging tot het doen van aangifte op de juiste wijze is verzonden naar het woonadres van de bestuurder van belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de belastbare winst op een redelijke manier heeft vastgesteld en dat de verzuimboete terecht is opgelegd. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag en de bijbehorende beschikkingen in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] GmbH, gevestigd te [plaats 1] (Duitsland), belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 november 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 130.000. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende
€ 2.273 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en een verzuimboete van € 5.514 opgelegd (de boetebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende vergezeld door de heer
[naam 1] ter bijstand, en namens de inspecteur, mr. drs. [inspecteur 1] , mr. drs. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag Vpb 2019 naar een te hoog bedrag is opgelegd en of de belastingrente- en boetebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag Vpb 2019 niet naar een te hoog bedrag is opgelegd en dat de belastingrente- en boetebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende is een vennootschap naar Duits recht. De aandelen worden voor 100% gehouden door mevrouw [naam 2] . Zij is ook bestuurder van deze vennootschap.
4.1.
Op 23 januari 2015 heeft belanghebbende een onroerende zaak (een woning) gelegen aan de [adres] te [plaats 2] (de onroerende zaak) gekocht voor een bedrag van € 315.000.
4.2.
Mevrouw [naam 2] staat vanaf 10 maart 2005 tot heden bij de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres van de onroerende zaak.
4.3.
Op 30 januari 2019 heeft belanghebbende de onroerende zaak verkocht aan de heer [naam 3] voor een bedrag van € 445.000. De heer [naam 3] is de huisgenoot van mevrouw [naam 2] (geen fiscaal partner).
4.4.
De WOZ-waarde van de onroerende zaak bedroeg op de peildatum 1-1-2015
€ 369.000 en op de peildatum 1-1-2019 € 445.000.
4.5 De inspecteur heeft alle correspondentie met betrekking tot belanghebbende naar het woonadres van mevrouw [naam 2] (zijnde het adres van de onroerende zaak) verzonden.
4.5.
De inspecteur heeft met betrekking tot de uitnodiging tot het doen van aangifte Vpb over het jaar 2019 en de daaropvolgende herinnering en aanmaning een Rapport Datum Verzending overgelegd.
4.6.
Belanghebbende heeft geen aangifte Vpb voor het jaar 2019 gedaan. Ook in de jaren 2015 tot en met 2018 heeft belanghebbende geen aangiften Vpb ingediend. Over de jaren 2015 t/m 2018 zijn door de inspecteur ambtshalve aanslagen Vpb opgelegd. Tevens zijn over die jaren verzuimboeten opgelegd.
4.7.
Van hetgeen op zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
OverwegingenNieuw ingenomen standpunt van belanghebbende ter zitting
5. Belanghebbende heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat bij de verkoop van de woning in 2019 sprake was van een onzakelijke transactie waardoor de woning voor een te hoog bedrag door belanghebbende verkocht is. De inspecteur heeft zich hiertegen verzet en gesteld dat deze nieuwe stellingname tardief is omdat dit een nader onderzoek naar de feiten op het moment van verkoop van de woning vergt.
5.1.
De rechtbank heeft ter zitting geoordeeld dat de nadere stellingname van belanghebbende als tardief terzijde moet worden gesteld. Gelet op het procesverloop valt niet in te zien waarom deze stelling niet eerder is ingenomen dan ter zitting. Het zo laat innemen van het nieuwe standpunt van belanghebbende is in strijd met de goede procesorde gelet op de omstandigheid dat dit een nader onderzoek van feitelijke aard vergt door de inspecteur om adequaat te kunnen reageren - immers bevat het dossier geen informatie over de gang van zaken bij de verkoop van de woning in 2019 - en er geen dragende reden is gegeven waarom deze stelling niet redelijkerwijs (veel) eerder kon worden ingenomen. Om die reden heeft de rechtbank de stelling van belanghebbende tardief verklaard.
Is belanghebbende op de juiste wijze uitgenodigd tot het doen van aangifte Vpb voor het jaar 2019?
5.2.
Belanghebbende is buitenlands belastingplichtig voor de Vpb omdat zij vanwege de eigendom van een in Nederland gelegen onroerende zaak inkomen uit een in Nederland gedreven onderneming verkrijgt. [1]
5.3.
De uitnodiging tot het doen van aangifte Vpb van een niet in Nederland gevestigde vennootschap kan, naast verzending aan het adres van de vennootschap zelf, ook worden verzonden naar de woning of het kantoor van de in Nederland wonende vertegenwoordiger. [2] De bevoegdheden van een lichaam in het kader van de belastingheffing in Nederland kunnen worden uitgeoefend door iedere bestuurder. [3] De rechtbank stelt vast dat mevrouw [naam 2] als bestuurder van belanghebbende de bevoegdheid heeft deze te vertegenwoordigen.
5.4.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de uitnodiging van belanghebbende tot het doen van aangifte Vpb 2019 door de inspecteur terecht naar het woonadres van mevrouw [naam 2] is verzonden.
5.5.
De inspecteur heeft door overlegging van het Rapport Datum Verzending aannemelijk gemaakt dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte Vpb 2019. Op grond van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, behoeft volgens de rechtbank aan aanbieding of ontvangst hiervan redelijkerwijs niet getwijfeld te worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende de vereiste aangifte Vpb 2019 niet heeft gedaan.
Is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast?
5.6.
Indien de vereiste aangifte niet is gedaan wordt het beroep ongegrond verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’). [4] Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende de vereiste aangifte Vpb 2019 niet heeft gedaan, is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast.
5.7.
Is de belastbare winst uit een in Nederland gedreven onderneming terecht en tot een juist bedrag vastgesteld?
5.8.
Omdat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, moet de rechtbank beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de aanslag Vpb 2019 onjuist is.
5.9.
De inspecteur heeft de vervreemdingswinst bij de verkoop van de onroerende zaak berekend op grond van de aan- en verkoopprijzen zoals opgenomen in de notariële leveringsakten. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur hiermee in redelijkheid gekomen tot de vaststelling van de belastbare winst van de in Nederland gedreven onderneming van € 130.000.
5.10.
Belanghebbende stelt dat mevrouw [naam 2] en de heer [naam 3] voor een bedrag van € 76.000 aan verbouwingen aan de onroerende zaak hebben laten verrichten. Deze kosten maken volgens belanghebbende deel uit van de kostprijs van de woning en verlagen daarmee de behaalde vervreemdingswinst.
5.11.
De rechtbank stelt vast dat de kosten van de verbouwing volgens belanghebbende ten laste van mevrouw [naam 2] en haar huisgenoot de heer [naam 3] zijn gekomen. Voor zover belanghebbende bedoeld heeft te stellen dat deze kosten in een niet-aandeelhoudersverhouding voor rekening van belanghebbende zouden zijn gekomen en daarom de kostprijs van de onroerende zaak verhogen, overweegt de rechtbank als volgt. Belanghebbende heeft uitsluitend foto’s van de uitbreiding van de onroerende zaak overgelegd. De op deze verbouwing betrekking hebbende kosten zijn door belanghebbende op geen enkele wijze met onderliggende stukken onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat er kosten van een verbouwing zijn gemaakt die tot de kostprijs van de onroerende zaak gerekend dienen te worden.
De enkele verklaring ter zitting van de heer [naam 3] dat geen onderliggende stukken konden worden overgelegd omdat deze bij een huiszoeking in beslag zijn genomen en na afloop van de strafrechtelijke procedure door de officier van justitie niet geretourneerd zijn, maakt dit niet anders.
5.12.
Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken dat de schatting van de inspecteur te hoog is en de aanslag Vpb 2019 onjuist vastgesteld is.
Is terecht belastingrente in rekening gebracht?
5.13.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.
Is de verzuimboete terecht opgelegd?
5.14.
De inspecteur kan een verzuimboete opleggen van maximaal € 5.514 indien een belastingplichtige de aangifte Vpb niet heeft gedaan. [5] De inspecteur heeft aangevoerd dat sprake is van een vijfde, en daarom stelselmatig, verzuim van belanghebbende omdat over de jaren 2015 t/m 2018 door belanghebbende geen aangiften Vpb zijn gedaan. De opgelegde boete bedraagt vanwege deze bijzondere omstandigheid 100%. [6]
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende vanwege het niet doen van de aangifte Vpb 2019 in verzuim is en de verzuimboete conform de wettelijke regels en toepasselijke voorschriften is opgelegd.
5.16.
Voor het opleggen van een verzuimboete is geen opzet of grove schuld vereist, alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) wordt geen verzuimboete opgelegd. Van avas is slechts sprake indien belanghebbende in de gegeven omstandigheden de van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verzuim te voorkomen. [7] De bewijslast hiervoor rust op belanghebbende.
5.17.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur een verkeerd toezendadres heeft gebruikt voor de uitnodiging voor het doen van aangifte Vpb 2019. De rechtbank heeft in 5.5 overwogen dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte Vpb 2019. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van avas. De verzuimboete is dan terecht opgelegd.
5.18.
Vaststaat dat belanghebbende ook in de jaren 2015 tot en met 2018 geen aangiften Vpb heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan niet anders worden geconcludeerd dan dat belanghebbende stelselmatig heeft verzuimd de vereiste aangiften Vpb te doen.
5.19.
De rechtbank acht de opgelegde verzuimboete in dit geval daarom passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag Vpb 2019 en de bijbehorende belastingrente- en boetebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug en heeft geen recht op vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 februari 2024 door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 3, eerste lid, jo. artikel 17, eerste en derde lid, onderdeel a, en artikel 17a, onderdeel a, ten 1e, van de Wet Vennootschapsbelasting 1969.
2.Artikel 58 van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen (de AWR).
3.Artikel 42 van de AWR.
4.Artikel 27e, eerste lid, van de AWR.
5.Artikel 67a, eerste lid van de AWR.
6.Paragraaf 21, zesde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
7.Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:BA7184.