ECLI:NL:RBZWB:2024:1022

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_3766
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke handhavingszaak

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 20 juni 2022, waarbij een handhavingsverzoek werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Verzoekster heeft op 25 oktober 2023 aan de rechtbank medegedeeld dat zij het beroep intrekt, mits het college bereid is tot vergoeding van de proceskosten. Het college heeft echter op 29 november 2023 laten weten niet bereid te zijn tot vergoeding van de proceskosten. Verzoekster heeft daarop de rechtbank verzocht om een uitspraak over de proceskostenvergoeding, ongeacht de intrekking van het beroep.

De rechtbank heeft zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. In de beoordeling stelt de rechtbank vast dat, om een bestuursorgaan in de proceskosten te veroordelen, het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift moet zijn tegemoetgekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit niet het geval is, aangezien het college de afwijzing van het handhavingsverzoek ongewijzigd heeft gelaten. De rechtbank concludeert dat het verzoek om proceskostenveroordeling moet worden afgewezen, omdat er geen basis is voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, en is openbaar gemaakt op 14 februari 2024. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal (het college).

Inleiding

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 20 juni 2022 over het afwijzen van een handhavingsverzoek.
Bij brief van 25 oktober 2023 heeft verzoekster de rechtbank medegedeeld dat verzoekster het beroep intrekt, wanneer het college bereid is tot vergoeding van de proceskosten. Verzoekster heeft daaraan toegevoegd dat zij van de rechtbank een uitspraak wenst over de proceskostenvergoeding in het geval het college daartoe niet bereid is. Bij brief van 29 november 2023 heeft het college de rechtbank medegedeeld niet bereid te zijn tot vergoeding van de proceskosten. In een e-mailbericht van 18 december 2023 heeft verzoekster de rechtbank medegedeeld dat verzoekster enkel nog een veroordeling in de proceskosten wenst.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op dat verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
2. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is verweerder aan verzoekster tegemoetgekomen?
3. De rechtbank moet dus beoordelen of het college geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen.
3.1
Verzoekster heeft het college op 19 november 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen het door de [bedrijf] niet aanwezig hebben van een vermijdings- en reductieprogramma in het kader van de minimalisatieverplichting uit artikel 2.4, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, die voldoet aan de eisen die artikel 2.20 van de Activiteitenregeling milieubeheer aan een dergelijk programma stelt. Bij besluit van 3 februari 2022 heeft het college dat handhavingsverzoek afgewezen, omdat de [bedrijf] door middel van een waarschuwingsbrief van 27 december 2021 is verzocht om alsnog een VRP in te dienen. Het daartegen gerichte bezwaar heeft het college bij bestreden besluit ongegrond verklaard. Verzoekster heeft het beroep ingetrokken, omdat het vermijdings- en reductieprogramma (VRP) van de [bedrijf] vervolgens meermaals is aangevuld en na een aantal afwijzingen uiteindelijk (14 maart 2023) als voldoende is beoordeeld.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen. Verzoekster heeft het college verzocht om handhavend op te treden en de afwijzing van dat verzoek is ongewijzigd gebleven. Of het college dat handhavingsverzoek ten tijde van het primaire en bestreden besluit al dan niet terecht heeft afgewezen is een vraag die als gevolg van de intrekking niet meer beoordeeld kan worden door de rechtbank. De rechtbank zal het verzoek om proceskosten daarom afwijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 14 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).