ECLI:NL:RBZWB:2024:1023

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
02/010596-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Pellikaan
  • Hamburger
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor gewapende overval op buschauffeurs

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die op 1 augustus 2022 samen met medeverdachten een gewapende overval heeft gepleegd op medewerkers van een busmaatschappij in Bergen op Zoom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten, waaronder afpersing en diefstal met geweld. De rechtbank baseert haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden, telefoongegevens en getuigenverklaringen. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van één jaar, waarbij rekening is gehouden met zijn minderjarigheid en eerdere PIJ-maatregel. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, die immateriële schadevergoeding hebben gevorderd. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die elk € 5.000,00 vorderen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, die psychische gevolgen ondervinden van de gewelddadige overval.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/010596-23
vonnis van de meervoudige kamer van 20 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
thans verblijvende in Forensisch Centrum [locatie] te [plaats]
raadslieden mr. T.H.L. Kneepkens en mr. G.D. Alting Siberg, advocaten te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 6 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Kint, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een of meer medeverdachten op l augustus 2022 in Bergen op Zoom een gewapende overval heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde overval. De officier van justitie stelt in dit kader vast dat de telefoon van verdachte - die naar eigen zeggen enkel en alleen door hem in gebruik was - ten tijde van het delict is aangestraald op de zendmast welke het dekkingsgebied heeft van de plaats delict en de vluchtroute van de daders. Ook zijn op deze telefoon loggingen gevonden van websites met daarop mediaberichten met betrekking tot het delict en werden in de zoekgeschiedenis de termen ‘buschauffeur’, ‘ [busmaatschappij] ’, ‘bergen op zoom’ en ‘gegijzeld’ aangetroffen. De officier van justitie stelt hiernaast vast dat verdachte een relatie had met de regelmatige bestuurder van de vluchtauto en dat verdachte sterke gelijkenissen heeft met een van de daders op de videobeelden, die door een medeverdachte op de plaats delict zijn gemaakt. Bij verdachte is daarbij soortgelijke kleding inbeslag-genomen als die een van de daders aan had. Uit een opgenomen gesprek van verdachte en zijn medeverdachten tijdens het arrestantenvervoer is bovendien gebleken dat zij elkaar kenden. De officier van justitie is gelet op het voorgaande van mening dat kan worden vastgesteld dat verdachte een van de medeplegers van de overval is geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde kan komen omdat het dossier onvoldoende steun biedt om zonder twijfel vast te kunnen stellen dat verdachte de overval mede heeft gepleegd. Weliswaar is door het openbaar ministerie een mogelijke reconstructie van de overval gegeven, maar niet is komen vast te staan dat verdachte er bij betrokken was. De verdediging wijst hierbij onder andere op het feit dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker van zijn telefoon was ten tijde van het delict, laat staan dat hij ter plaatse was, en dat uit de loggingen van de telefoon ook geen betrokkenheid van verdachte bij het delict valt af te leiden. Ook vermeende contacten met anderen zijn niet redengevend voor bewijs. Voorts is aangevoerd dat de onder verdachte in beslag genomen kleding, kleding betreft die onder jongeren erg populair is en dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van dezelfde kleding als op de beelden te zien is. Tot slot is door de verdediging aangevoerd dat aan de hand van de beelden, die van slechte kwaliteit zijn, geen duidelijke gelijkenis met verdachte kan worden vastgesteld. Verzocht wordt verdachte vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 augustus 2022 om 06:25 uur komt aangever [slachtoffer 1] aan op zijn werk, te weten [busmaatschappij] B.V. (hierna: [busmaatschappij] ), te Bergen op Zoom. Wanneer hij bij de deur van de portocabin is, ziet hij twee personen met een bivakmuts en vuurwapens in hun hand op hem af komen rennen. Aangever wordt door die twee personen gedwongen naar binnen te gaan waar ook aangeefster [slachtoffer 2] zich bevindt. Beide daders roepen om camerabeelden waarbij zij hun pistolen richten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hen bedreigen met de dood. [slachtoffer 1] is geschopt terwijl hij op de grond ligt en een van de daders heeft de loop van een vuurwapen in de mond en tegen de schaamstreek en het hoofd van [slachtoffer 2] geduwd. Ook is door een van de daders een bekertje kokend water over de schouder en rug van [slachtoffer 2] gegoten. Als later aangever [slachtoffer 3] binnen komt wordt ook hij overmeesterd door beide daders en bedreigd met de vuurwapens. [slachtoffer 3] weet op enig moment te ontkomen en rent naar buiten gevolgd door de beide daders. De daders zijn vervolgens in een auto gestapt en weggereden. Tijdens de overval zijn een toegangspas, gsm’s, geld, een bankpas en een computerkast weggenomen en/of afgegeven.
Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 1] aankomt op het terrein van [busmaatschappij] . Bij het hekwerk staan twee personen. Beide personen hebben een vuurwapen bij zich. Zij rennen met de vuurwapens gericht op [slachtoffer 1] naar hem toe als hij de toegangsdeur opent. [slachtoffer 1] wordt vastgepakt, tegen de muur geduwd en bedreigd met een vuurwapen door dader 2. Vervolgens wordt hij onder bedreiging van een vuurwapen door dader 1 naar de kantine gedwongen. Dader 1 richt het vuurwapen op [slachtoffer 1] als hij op de grond ligt. Ook [slachtoffer 2] moet op de grond gaan liggen. Dader 2 staat bij de deur. Dader 1 blijft alleen met [slachtoffer 2] en belet haar om de ruimte te verlaten door het vuurwapen op haar te richten en haar vast te pakken. [slachtoffer 3] rent op enig moment het [busmaatschappij] -terrein af gevolgd door dader 2 en ook dader 1 loopt naar hem toe. Even later stappen dader 1 en 2 in een personenauto die wordt bestuurd door een derde persoon.
Tussenconclusie
Op basis van de verklaringen van de aangevers en de camerabeelden acht de rechtbank bewezen dat de daders [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben bestolen dan wel afgeperst (terwijl ze camerabeelden wilden hebben) door middel van de geweldshandelingen zoals deze zijn tenlastegelegd. Dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte 1 en 2 leidt de rechtbank af uit het gezamenlijk opwachten en benaderen van [slachtoffer 1] met vuurwapens op hem gericht, de manier waarop is geprobeerd om onder bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de camerabeelden afhandig te maken, het gezamenlijk overmeesteren van [slachtoffer 3] , het afwisselen van elkaar tijdens de overval en het gezamenlijk vluchten in een auto. De rechtbank acht hiermee het medeplegen wettig en overtuigend bewezen, ook al hebben beide verdachten niet precies dezelfde handelingen verricht en is een verdachte agressiever geweest dan de andere.
Betrokkenheid verdachte
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte één van de medeplegers is geweest van de overval. De rechtbank overweegt als volgt.
Bij verdachte is op 30 augustus 2022 in het kader van een ander onderzoek (onderzoek Nicara) een telefoon in beslag genomen, waarvan verdachte heeft verklaard dat het zijn telefoon is en hij deze nooit aan iemand uitleende. Uit een analyse van de veiliggestelde gegevens van deze telefoon volgt dat op 1 augustus 2022 om 07:26:05 uur deze telefoon contact heeft gemaakt met het basisstation aan de Randweg Noord te Bergen op Zoom.
De plaats delict (gelegen aan de Potlodenlaan te Bergen op Zoom) en de vluchtroute die door de daders zou zijn afgelegd, vallen binnen het dekkingsgebied van dit basisstation. De overval vond op 1 augustus 2022 plaats tussen 06:25 uur en 07:32 uur. Hier komt bij dat op deze telefoon in de zoekgeschiedenis op 2 augustus 2022 de woorden ‘busschauffeur’, ‘ [busmaatschappij] ’, ‘bergen op zoom’ en ‘gegijzeld’ zijn aangetroffen, en waarop een mediabericht betreffende de overval stond vermeld. Op deze telefoon zijn drie loggingen aangetroffen op internetpagina’s van De Telegraaf, De Stentor en Hart van Nederland, waarop een mediabericht betreffende de overval stond vermeld, gedateerd op 2 augustus 2022.
De rechtbank stelt voorts vast dat de drie slachtoffers allemaal een signalement hebben beschreven van de daders. Beide daders hadden een donkere huidskleur, spraken goed Nederlands, droegen zwarte kleding en een bivakmuts. Beiden hadden ook een vuurwapen. Een van de daders, degene die magerder en fijner gebouwd was dan de andere (forsere) dader, is omschreven als opgefokt en als ‘driftkikker’. Dit was de dader die onder andere het vuurwapen in de mond en tegen de schaamstreek van [slachtoffer 2] heeft geduwd, en die heet water over haar rug heeft gegoten. Bij hem was te zien dat zijn bivakmuts omhoog stond, alsof er een grote haardos onder zat.
Op de camerabeelden is voorts te zien (door de opening van de bivakmuts) dat een van de daders, die op dat moment in de richting van de camera kijkt, een bruine huidskleur heeft, lange wenkbrauwen, slank van postuur is en een jong uiterlijk heeft. Ook is te zien dat de muts opvallend hoog en breed van omvang is boven op het hoofd van de dader.
Naar aanleiding van de door de aangevers gegeven signalementen alsmede deze camerabeelden is door [verbalisant] een beschikbare foto van verdachte bekeken. [verbalisant] heeft daarop vastgesteld dat verdachte een hoge haardos heeft, een bruine huidkleur en lange wenkbrauwen. [verbalisant] stelt vast dat mede door de jonge uitstraling van deze dader, de kenmerken van de dader op de beelden sterke gelijkenis vertonen met de uiterlijke kenmerken van verdachte.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat in het onderzoek Nicara op 30 augustus 2022 in de slaapkamer van verdachte kleding van verdachte in beslag is genomen. Dit betrof een bodywarmer van [merknaam 1] en een broek van [merknaam 2] . In een ander onderzoek is onder de [medeverdachte] , die inmiddels bij vonnis van deze rechtbank van
2 november 2023 voor de onderhavige overval veroordeeld is, een telefoon in beslag genomen, waarop video-opnamen van de overval zijn aangetroffen. Op deze beelden is te zien dat een van de daders van de overval een broek en bodywarmer draagt welke in kleur, uiterlijk en merk overeenkomen met de bij verdachte inbeslaggenomen bodywarmer en broek.
Verwerping verweer
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op al het voorhanden liggende bewijs – van de verdediging meer mag worden verwacht dan de enkele stelling dat het dossier onvoldoende steun biedt om zonder twijfel vast te kunnen stellen dat verdachte de overval mede heeft gepleegd en dat de reconstructie op basis van de bewijsmiddelen niet overeen hoeft te komen met de werkelijkheid. Door verdachte is geen concrete verifieerbare verklaring gegeven voor de suggestie dat sprake zou kunnen zijn van een alternatief scenario. Dit terwijl al het bewijs vraagt om meer uitleg dan alleen ontkenning. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dan ook.
Conclusie
De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage, en de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, niet anders dan concluderen dat verdachte één van de daders van de overval was. Zelfs kan worden vastgesteld dat hij degene was die wordt omschreven als ’driftkikker’ en bij de overval de meest gewelddadige rol heeft aangenomen, door onder andere heet water over [slachtoffer 2] heen te gieten en een vuurwapen in haar mond en schaamstreek te duwen.
Als ondersteuning voor het bewijs neemt de rechtbank eveneens mee dat verdachte met [medeverdachte] tijdens het gezamenlijke arrestantenvervoer naar Breda een gesprek heeft gevoerd waarin wordt aangegeven dat zij elkaar kennen, dat zij weten waarvan zij elkaar kennen, en dat zij precies ‘daarvoor’ naar Breda worden vervoerd.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 1 augustus 2022 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van enige goederen, te weten een toegangspas en een GSM, toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] [slachtoffer 3] en/of [busmaatschappij] B.V.,
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
eenGSM en 20 euro en een bankpas en een computerkast toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [busmaatschappij] B.V., welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
tezamen en in vereniging met een ander, vuurwapens, op die [slachtoffer 1] heeft gericht, en die [slachtoffer 1] heeft geschopt/getrapt en die [slachtoffer 1] een kogel heeft getoond en dreigend de woorden heeft toegevoegd “camerabeelden. Ik wil die kanker camerabeelden” en “als ik die beelden niet heb dan maak ik jou dood en dan ga ik zelf ook dood.” en “we schieten je dood”,
en
vuurwapens, op die [slachtoffer 2] heeft gericht, en de loop van een vuurwapen, in de mond en tegen de schaamstreek en het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geduwd, en een kogel heeft getoond en die [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd “als we ze niet krijgen dan schieten we” en “je zegt me nu waar de camerabeelden zijn, anders maak ik je kinderen, je kleinkinderen af” en “ik moet geld” en heet water over de rug van die [slachtoffer 2] te gieten,
en
vuurwapens, op die [slachtoffer 3] heeft gericht, en dreigend de woorden heeft toegevoegd “waar zijn de camerabeelden” en “loop me niet te fucken” en “we gaan je/iedereen kapotschieten.”.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaar op te leggen. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en het feit dat aan verdachte reeds een PIJ-maatregel is opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, volstaan kan worden met een voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft samen met een ander in de vroege ochtend van 1 augustus 2022 een zeer gewelddadige overval gepleegd op medewerkers van [busmaatschappij] . De verdachten hebben een medewerker van het bedrijf buiten opgewacht en toen hij naar binnen wilde gaan, aangevallen en naar binnen geduwd. De medewerker en een al aanwezige collega zijn bedreigd met vuurwapens en over de schouder en rug van een van hen is kokend water gegoten. Een medewerker is gedwongen een derde medewerker te overtuigen eerder te komen. Deze kwam vervolgens nietsvermoedend binnen en werd vervolgens ook aangevallen en bedreigd met vuurwapens.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een heftige overval met grof geweld tegen de slachtoffers. Hij heeft daarmee laten zien geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke integriteit van de slachtoffers en de eigendommen van andere personen. De slachtoffers zijn in de vroege ochtend op hun werk, een voor hen veilige en vertrouwde omgeving, overvallen. Zij zijn daarbij – onder meer – onder schot gehouden met vuurwapens. Deze beangstigende situatie heeft een uur geduurd en is pas ten einde gekomen toen een van de slachtoffers met gevaar voor eigen leven uit de portocabin is weggerend. Slachtoffers van een dergelijke overval krijgen vaak te maken met psychische gevolgen die nog geruime tijd daarna hun leven zullen beïnvloeden. Dat dit ook in deze zaak zo is geweest blijkt wel uit de namens de slachtoffers ter terechtzitting voorgelezen verklaringen. De overval is voor hen zeer beangstigend geweest. De overval heeft niet alleen impact gehad op de levens van de slachtoffers, maar ook op die van hun gezinnen en op de andere medewerkers van het bedrijf. De verdachten hebben niet gekregen waar zij voor kwamen, te weten camerabeelden, waardoor de slachtoffers en ook andere medewerkers van [busmaatschappij] lange tijd bang zijn geweest dat de daders terug zouden komen. Daarnaast draagt het handelen van verdachte bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
Door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is ter terechtzitting aangevoerd dat er na het dubbel-PO van 10 maart 2023 – dat is opgemaakt in de strafzaak waarin aan verdachte door de rechtbank Amsterdam op 4 juli 2023 een PIJ-maatregel is opgelegd – geen aanvullend onderzoek naar verdachte meer is gedaan. De Raad heeft aangegeven dat het momenteel goed gaat met verdachte. Hij zet zich goed in voor school en therapie en er doen zich geen incidenten meer voor. Verdachte staat, gelet op de opgelegde PIJ-maatregel, nog een langdurig traject te wachten. Omdat deze maatregel mogelijk pas over zeven jaar kan zijn afgerond ziet de Raad nu geen mogelijkheden voor het opleggen van een onvoorwaardelijke straf. De Raad adviseert dan ook een voorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte op te leggen met een proeftijd van twee jaar.
Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank rekening houden met de op te leggen straffen die doorgaans in gelijke zaken worden opgelegd en met het strafblad van verdachte. De rechtbank stelt in dit kader vast dat verdachte reeds bij eerdergenoemd vonnis van 4 juli 2023 is veroordeeld voor drie ernstige strafbare feiten die hij eveneens in augustus 2022 heeft gepleegd, maar ná het in de onderhavige strafzaak gepleegde feit. De rechtbank dient gelet hierop artikel 63 Sr toe te passen bij het opleggen van de straf. Het had voor de hand gelegen dat het OM deze vier strafbare feiten gelijktijdig aangebracht zou hebben bij één rechtbank, zodat mogelijkerwijs de zaken gevoegd behandeld waren en tot één straf zou zijn gekomen. Gelet op de ernst van al die feiten zou bij een voeging van alle zaken, naast het opleggen van de PIJ-maatregel, het opleggen van de maximaal mogelijke jeugddetentie van twee jaar naar het oordeel van de rechtbank in de rede hebben gelegen. Thans is bij eerdergenoemd vonnis aan verdachte naast de PIJ-maatregel een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één jaar opgelegd. De rechtbank overweegt dat daarbij weliswaar sprake is van een PIJ-maatregel die verlengd kan worden én zelfs nog kan worden omgezet in een TBS-maatregel als de verplichte behandeling niet aanslaat, maar die anderzijds ook beëindigd kan worden als het wel goed gaat met verdachte en het gevaar op herhaling beperkt is. Het is gelet op de aard van een PIJ-maatregel in beginsel niet gebruikelijk om nog een onvoorwaardelijke straf op te leggen na een eerdere veroordeling tot een PIJ voor latere feiten.
De rechtbank stelt echter vast dat verdachte nog steeds geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Ook tijdens de terechtzitting heeft verdachte in het geheel geen uitleg gegeven over hoe het zover heeft kunnen komen en wat er voor nodig is om herhaling in de toekomst te voorkomen. Hoewel verdachte tijdens de terechtzitting heeft verklaard dat hij – in het kader van de bestraffing van zijn eerdere strafzaak – de cursus ‘Leren van Delict’ heeft afgerond en daar onder meer geleerd zou hebben wat de gevolgen van zijn handelen zijn voor de slachtoffers, heeft hij hiervan tijdens de terechtzitting in het geheel geen blijk gegeven. Het tegendeel is echter gebeurd. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen, hetgeen uiteraard zijn recht is, maar wat geen blijk geeft van enige empathie richting de slachtoffers. Dit baart de rechtbank grote zorgen.
De rechtbank neemt dan ook bij het bepalen van de strafmaat de huidige houding van verdachte in het nadeel van verdachte mee. Verdachte heeft de keuze gemaakt geen openheid van zaken te geven terwijl het dossier schreeuwt om antwoorden en er best wat uit te leggen is naar onder meer de slachtoffers. Ook neemt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat het verdachte was die tijdens de overval een zeer gewelddadige houding tegenover de slachtoffers, vooral tegen [slachtoffer 2] , aan heeft genomen. Verdachte werd door de slachtoffers omschreven als de ‘driftkikker’ en de ‘agressiefste van de twee’. Hij heeft onder andere – zonder enige aanleiding – een bekertje heet water over [slachtoffer 2] gegooid. Afschuwelijk en nietsontziend gedrag, vindt de rechtbank.
De strafoplegging
De rechtbank is, alles overwegende, van oordeel dat gelet op de ernst van het feit maar ook de eerder beschreven houding van verdachte – ondanks de eerder opgelegde PIJ-maatregel – een voorwaardelijke straf zoals door de officier van justitie geëist, niet passend is. Verdachte dient een hogere straf te worden opgelegd dan is gevorderd door de officier van justitie en door de verdediging, subsidiair, is bepleit. Zoals hiervoor reeds is overwogen had bij een gevoegde behandeling van alle feiten naast de PIJ-maatregel in plaats van één jaar jeugddetentie naar het oordeel van de rechtbank de maximale jeugdstraf van twee jaar jeugddetentie in de rede gelegen. De rechtbank acht daarom voor het nu bewezenverklaarde feit de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één jaar alsnog passend en geboden.

7.De benadeelde partij

7.1
De vorderingen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]
De benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben zich,
door tussenkomst van mr. M.G.P. Glas als hun gemachtigde, allen als benadeelde partij in
het geding gevoegd. Zij vorderen ieder afzonderlijk € 5.000,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 1] vordert daarnaast, na vermeerdering van zijn vordering, € 73.752,-- aan materiële schade wegens gemiste pensioenopbouw.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de
wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr op te leggen.
Ter terechtzitting heeft de gemachtigde de vorderingen van de benadeelde partijen
mondeling toegelicht, waarbij voor wat betreft het materiële deel van de vordering van [slachtoffer 1] is opgemerkt dat evident is dat sprake is van causaliteit tussen het strafbare feit en de pensioenschade. Onbetwist is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] 37 jaar in dienst is geweest en als gevolg van het strafbare feit eerder met pensioen is gegaan. Namens [slachtoffer 1] is verzocht, dat wanneer de rechtbank van oordeel is dat de vordering te belastend is om binnen deze strafrechtelijke procedure te behandelen, een voorschot gelijk aan de immateriële schade aan [slachtoffer 1] toe te kennen.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de door de benadeelde
partijen gevorderde immateriële schade, voor ieder een bedrag van € 5.000,00.
Ten aanzien van de materiële schade die [slachtoffer 1] vordert heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze te ingewikkeld is om binnen deze strafrechtelijke procedure te boordelen, reden waarom [slachtoffer 1] voor wat betreft het materiële gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, alsmede te bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor vergoeding van de schade.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vorderingen betwist en heeft gesteld dat deze een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De verdediging heeft verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen te verklaren, dan wel de vorderingen af te wijzen.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade - [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit
feit mede heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden.
De benadeelde partijen hebben aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen hebben
ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de
rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de
relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat
sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of
aantasting in zijn eer of goede naam. Immers, vormt de gewapende overval een ernstige
inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partijen. Dit betekent dat de
immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en
de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de door de
benadeelde partijen gevorderde schadevergoedingen volledig toewijsbaar.
Materiële schade - [slachtoffer 1]
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in de
vordering voor zover deze ziet op materiële schade. Een goede beoordeling van de vordering en omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Ook voor toewijzing van een voorschot ziet de rechtbank in dit geding geen ruimte. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Met betrekking tot de toe te kennen vorderingen van de benadeelde partijen zal de rechtbank, zoals verzocht door de benadeelde partijen en gevorderd door de officier van justitie tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld. De rechtbank zal over de toegewezen schadebedragen de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 1 augustus 2022.
Kostenvergoeding
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze
uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, nu er geen proceskosten zijn
gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten
behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij beiden naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vorderingen en de schadevergoedingsmaatregelen hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 1 (één) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
€ 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader, hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] , € 5.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader, hoofdelijk aansprakelijk is voor het
gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of de mededader de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader, hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1]
, € 5.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader, hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of de mededader de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van
€ 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader, hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3]
, € 5.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader, hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pellikaan, voorzitter, mr. Hamburger en mr. Toekoen, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. W.T.C. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 februari 2024.