In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 januari 2024, wordt het beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom had op 11 april 2023 een naheffingsaanslag van € 69,25 opgelegd aan de belanghebbende, omdat deze geen parkeerbelasting had voldaan voor het parkeren van zijn auto aan de Noordzijde Haven te Bergen op Zoom. De belanghebbende had aangevoerd dat hij slechts vijf minuten had geparkeerd en dat hij haast had, waardoor hij niet aan de parkeerbelasting had gedacht. Hij betwistte de hoogte van de naheffingsaanslag en stelde dat deze niet in verhouding stond tot de overtreding.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende zijn auto heeft geparkeerd op een locatie waar parkeerbelasting verschuldigd is en dat hij geen betaling heeft verricht. De rechtbank legt uit dat de duur van het parkeren niet relevant is voor de verplichting om parkeerbelasting te betalen. De wetgeving biedt geen uitzondering voor kortdurend parkeren, en de rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar correct heeft gehandeld door de naheffingsaanslag op te leggen. De rechtbank wijst ook op de wettelijke bepalingen die de hoogte van de naheffingsaanslag reguleren en concludeert dat deze niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgronden van de belanghebbende worden verworpen, en het beroep wordt ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt dat de naheffingsaanslag geen bestraffing is, maar een naheffing van verschuldigde bedragen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat de uitspraak openbaar wordt gemaakt.